Hoofdstuk 4
Bedrading
4.1
Overzicht
In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen en procedures aan bod:
•
Bedrading voor installaties zonder zener-barrière of adapterbarrière – zie paragraaf 4.2
•
Bedrading voor installaties met zener-barrière of adapterbarrière – zie paragraaf 4.3
De bedrading moet minimaal voldoen aan de van toepassing zijnde wettelijke vereisten. Als een apparaat
in een explosiegevaarlijke omgeving niet correct is bedraad of geïnstalleerd, bestaat de kans op een
explosie.
4.2
Bedrading voor installaties zonder zener-barrière of adapterbarrière
Bij deze installaties wordt de 2200S-transmitter rechtstreeks op de host aangesloten.
De transmitter op de host aansluiten:
1. Zie het bedradingsschema in afbeelding 4-1.
2. Gebruik standaard afgeschermde draad met getwiste aderen.
3. Let erop dat de lengte van geen van de draden de maximale draadlengte, te bepalen aan
de hand van de kringweerstand, overschrijdt.
4. Bij de transmitter van model 2200S:
a. Verwijder het deksel van de transmitterbehuizing en de gebruikersinterfacemodule zoals
beschreven in paragraaf 3.4, Stap 2.
b. Schroef de schroef van het waarschuwingsklepje los en duw het waarschuwingsklepje
omhoog.
c. Sluit de draden aan op aansluitklem 1 en 2. Aansluitklem 1 en 2 zijn polariteitsneutraal.
d. Beweeg het waarschuwingsklepje omlaag en draai de schroef van het
waarschuwingsklepje aan.
e. Plaats de gebruikersinterfacemodule en het deksel van de transmitterbehuizing terug.
5. Sluit bij de host de draden aan op de mA-aansluitklemmen. Zie de documentatie van
de fabrikant voor hulp bij het identificeren van de aansluitklemmen.
6. Zorg dat de kring voeding ontvangt en voeg de eventueel vereiste weerstand toe.
Installatiehandleiding
17