Nota:
Breng vóór het testen de bevoegde autoriteiten op de hoogte
dat het rookmeldersysteem onderhoud ondergaat en dat het
systeem daarom tijdelijk buiten dienst zal zijn. Schakel de
zone of het systeem dat onderhoud ondergaat uit om
ongewenste alarmen te voorkomen.
Controleer voordat u de detector test of de knipperende groene OK-LED op
de ontvanger aanwezig is en zorg ervoor dat u de straal niet verstoort of
blokkeert. Als deze niet knippert en de detector geen storing heeft
geconstateerd en er ook geen alarm is afgegaan, is de stroom naar de detector
uitgevallen (controleer de bekabeling).
De gevoeligheid van het apparaat
testen en bepalen
Gekalibreerde testfilter
Testen bij de imager
U kunt een snelle test uitvoeren aan de kant van de imager door de rode
acryltestfilter, OSP-004 te gebruiken.
Plaats de filter voor de lens van de imager. De detector zou binnen 1
l
minuut een alarm moeten genereren.
De detector kan worden gereset met de remote reset of door de stroom
l
even te onderbreken.
Breng de bevoegde autoriteiten op de hoogte dat het systeem weer
l
aanstaat.
Bij elke reset-actie zal de detector het ingestelde gevoeligheidsniveau tonen.
Nadat de RODE alarm- LED uit is, geven de gele uitlijnpijltjes aan de
voorkant de ingestelde gevoeligheid aan door het aantal knipperingen van de
pijltjes om het ingestelde niveau aan te geven.
1 x knipperen = 25%, 2 x knipperen = 30%, 3 x knipperen = 40% en 4 x
knipperen = 50%.
Na 5 seconden wordt het scenario een tweede keer herhaald.
Hierna zal de detector normaal werken.
Testen bij reflector
Aan de reflectorzijde dient een grondige test te worden uitgevoerd, zie
"Testen bij de imager". De gevoeligheid van de detector moet worden
genoteerd tijdens de
snelle
instellingsprocedure.
1. De gevoeligheid van de detector kan worden gecontroleerd door de
reflector af te dekken met de testfilter. De detector kan worden gereset
met de remote reset of door de stroom even te onderbreken.
2.
Breng de bevoegde autoriteiten op de hoogte dat het systeem weer
aanstaat.
Als de detector deze test niet doorstaat, moeten verschillende stappen worden
genomen om te bepalen of de detector defect is of gewoon opnieuw moet
worden afgesteld voordat u het apparaat terugstuurt.
Dit zijn de stappen:
1. Controleer alle aansluitingen en of de juiste voeding op de detector is
aangesloten.
2. Controleer of de optische zichtlijn vrij is van obstakels en reflecterende
objecten.
3. Voer de onderhoudsprocedure uit deze handleiding uit. Herhaal de
testprocedure.
4. Als de detector de testprocedure nog steeds niet doorstaat, gaat u verder
met stap 4.
5. Herhaal de uitlijningsprocedure uit deze handleiding. Als de
uitlijningsprocedure succesvol is, herhaal dan de testprocedure. Als de
detector de test nog steeds niet doorstaat, dient u deze terug te sturen.
test
aan het
einde
van de
Remote teststation
De detector kan op afstand worden getest met het remote teststation.
Volg de instructies bijgevoegd bij het teststation voor een correct gebruik. Zie
Afbeelding 2-15 (remote teststation) voor bekabelingsschema.
Bij het activeren van de test zal de detector het uitgangsvermogen van het IR-
signaal verlagen tot het punt waarop het onder de automatisch ingestelde
gevoeligheid van de detector zakt.
De detector blijft in alarmtoestand zolang de testschakelaar is geactiveerd. De
detector kan gereset worden door de resetpositie op de RTS151KEY te
selecteren.
De remote storings-LED knippert de ingestelde gevoeligheid van de detector.
Het aantal knipperingen, vergelijkbaar met het aantal knipperingen van de
pijltjes, laat het ingestelde gevoeligheidsniveau zien en wordt elke 3 seconden
herhaald totdat de detector is gereset.
De LED's van het remote teststation bootsen de LED's aan de voorkant van de
detector na.
Nota:
Voor de OSI-RE-SS voldoet deze test niet aan de eisen van
NFPA72
gevoeligheidsverificatie van beamdetectors.
Voor de OSI- RE- SS voldoet deze test in combinatie met de volledige
reflectorblokkeringstest (zie stap 4 van de Installatie-/uitlijningsprocedure in
deze handleiding) wel aan de eisen van NFPA72 voor periodiek onderhoud en
gevoeligheidsverificatie van beamdetectors.
Als de detector deze test niet doorstaat moeten, voordat u het apparaat
terugstuurt voor reparatie, verschillende stappen worden genomen om te
bepalen of de detector defect is of gewoon opnieuw moet worden afgesteld.
Dit zijn de stappen:
1. Controleer alle aansluitingen en of de juiste voeding op de detector is
aangesloten.
2. Controleer of de optische zichtlijn vrij is van obstakels en reflecterende
objecten.
3. Voer de onderhoudsprocedure uit deze handleiding uit. Herhaal de
testprocedure. Als de detector de testprocedure nog steeds niet
doorstaat, gaat u verder met stap 4.
4. Herhaal de uitlijningsprocedure uit deze handleiding. Als de
uitlijningsprocedure succesvol is, herhaal dan de testprocedure. Als de
detector de test nog steeds niet doorstaat, dient u deze terug te sturen.
initiële
Detectors moeten na installatie en periodiek onderhoud getest worden.
Gefeliciteerd. U heeft de laatste installatie- en uitlijningsprocedure voltooid.
Werking na een stroomuitval
De detector heeft de locatie/positie van de reflector, de ingestelde
gevoeligheid en andere parameters voor inbedrijfstelling permanent in het
geheugen opgeslagen na het initialisatieproces.
In geval van een stroomuitval zal de detector, nadat de stroom is hersteld, de
mogelijke nieuwe situatie vergelijken met de data in het geheugen.
Indien de reflector zich nog in dezelfde positie bevindt en alle parameters
binnen acceptabele grenzen staan, zal de detector weer gaan werken en geen
storing melden.
Indien belangrijke parameters zijn veranderd, blijft de storing geactiveerd en
is een herinitialiseringsproces nodig.
13
voor
periodiek
onderhoud
E56-6654NL-001
en