NEDERLANDS
5. Als het nodig is de oorspronkelijke luchttoevoer
naar de brander reguleren.
6. De sticker op het typeplaatje verwijderen en
een nieuwe erop plakken, met de informatie
over het actueel gebruikte gas in de installatie
(positie 4 van het typeplaatje).
8.7.
Controle (onderhoudsmonteur)
Voor het in bedrijf stellen van het apparaat dient
de installatie te worden gecontroleerd om de
exploitatievoorwaarden te bepalen voor een enkel
onderdeel en eventuele onjuistheden te
herkennen..
NL
Het wordt aanbevolen de volgende controles uit te
voeren:
1. Het openen van de gaskraan en het controleren
van de dichtheid van de aansluitingen.
9.
INSTELLINGEN (onderhoudsmonteur)
Activeer alle aanwezige
veiligheidsvoorzieningen voordat je
het apparaat begint in te stellen. Let er
vooral op de gaskraan te sluiten en de
toegang tot voorzieningen die, als ze
geactiveerd worden, onverwachte
gevaren voor de veiligheid en
gezondheid van personen kunnen
betekenen, te verhinderen.
9.1.
Het instellen van de minimale waarde op de gaskraan
Deze instellingen alleen uitvoeren als
het aangesloten gas anders is dan het
controlegas, na het aanpassen van het
toevoersysteem.
2. De controle van de juiste werking van de
ontsteking en vlam van de gasbranders.
3. De controle, en als het nodig is, regulatie van
de druk en de gasdoorstroom voor de posities
max en min (zie hoofdstuk 9.1).
4. De controle van de juiste werking van de
veiligheidsthermostaat.
5. De controle van de gasleidingen met het oog
op lekken.
Na het beeindigen van alle
kalibratiewerkzaamheden en instellings-
werkzaamheden, dient de juiste werking en
de dichtheid van de gasinstallatie van het
apparaat te worden gecontroleerd.
Zich ervan verzekeren dat bij minimale en
maximale ingangsdruk de vlam stabiel is.
Na het beeindigen van de regulatie, de
voorbereide legislatiekenmerken aanbrengen
en/of de regulatieschroeven lakken.
Vóór het uitvoeren van deze instelling
controleren of de gasdruk overeenkomt met
de respectievelijke nominale druk (zie tabel in
de bijlage).
12