7.1 DOOSNIVEAU
Vergelijk de horizontale afstelling van het doosniveau met die van de
automatische compensator.
1. Stel de laser op en schakel het
instrument in.
2. Draai de stelschroef A rechtsom tot-
dat de scheefstand indicator begint
te knipperen en controleer de positie
van de luchtbel; zie stap 4.
3. Draai stelschroef A linksom totdat de
scheefstandindicator weer begint te
knipperen, en controleer nogmaals
de positie van de luchtbel.
4. Indien de luchtbel zowel in stap 2 als
in stap 3 half op de rand van de cirkel
staat, is het doosniveau goed afge-
steld.
Indien de luchtbel een andere afwijking
aangeeft t.o.v. de cirkel, moet de posi-
tie van de luchtbel worden bijgesteld
door de stelschroef van het doosniveau
te draaien met behulp van de inbus-
sleutel.
5. Controleer ook de overige richtingen
en stel deze zo nodig af met stel-
schroeven B en C.
18
7. CONTROLE EN AFSTELLING
Stelschroef
B
3
2
A
C
Beweging van
de luchtbel
Verschillende posities van
de luchtbel
B
A
C
Hand-
greep
Doos-
niveau