10.2 VENTILATIE VAN DE LOKALEN
AANDACHT: er mogen geen afzuigventilatoren of andere kachels aanwezig zijn in de ruimte waarin het
product wordt geïnstalleerd, anders kan dit een ernstige negatieve invloed hebben op de werking van uw
product.
AANDACHT: ventilatieopeningen van het apparaat mogen niet afgesloten zijn..
De kamer waar de kachel is geïnstalleerd moet een goede luchtstroming hebben om secundaire lucht te garanderen
voor het verbrandingsproces en voor de ventilatie van de kamer. De natuurlijke luchtstroom gebeurt door permanente
openingen in de buitenmuren van de kamer of door enkelvoudige of meervoudige ventilatiebuizen (paragraaf 9.2.1).
De ventilatielucht moet van buiten komen, indien mogelijk ver van vervuilingsbronnen. De openingen in de muren
moeten voldoen aan de volgende vereisten:
- een vrije sectie van ten minste 6cm² voor elke Kw geïnstalleerde warmtevermogen, met een minimum van 100 cm²;
- gemaakt zijn zodat de ventilatieopeningen aan de binnen- of buitenkant van de muur niet kunnen worden geblokkeerd;
- beschermd zijn met roosters of iets gelijkaardigs zodat de vrije sectie niet kan worden verkleind;
- op grondniveau liggen zodat de verbrandingsgassen correct kunnen worden afgevoerd; als dit niet mogelijk is moet de
diameter van de ventilatieopening met 50% worden vergroot..
10.2.1 VENTILATIE VAN DE AANGRENZENDE LOKALEN
De luchtstroom kan ook worden bekomen van een aangrenzende kamer indien:
- deze kamer uitgerust is met rechtstreekse ventilatie zoals hiervoor beschreven;
- er in het te ventileren lokaal enkel aangesloten apparatuur en buizen voor de uitlaat zijn;
- deze kamer niet wordt gebruikt als badkamer of als gemeenschappelijke ruimte van het gebouw;
- deze kamer geen risico vormt voor brand, bv. opslagkamer, garage, kamer waar brandstof wordt gezet enz.;
- deze kamer niet vacuum wordt door het feit dat er een tegengestelde trek is tussen deze kamer en de kamer die moet
worden geventileerd;
- de luchtstroom van de kamer waar het toestel staat naar de kamer ernaast mag niet worden geblokkeerd, ze kan
bijvoorbeeld worden vergroot door de ruimtes tussen de deur en de grond te vergroten.
10.3 UITLAATGASSEN
Het rookkanaal, de rookuitlaat en de schoorsteen (de installatie om de verbrandingsproducten af te voeren)
zijn onderdelen van de installatie en moeten beantwoorden aan de richtlijnen van DM 37/08 (ex wet 46/90) en
aan specifieke installatienormen in functie van het type brandstof. De schoorsteen, de kachel en de barbecue
mogen niet worden geïnstalleerd in lokalen waar gastoestellen van type A of type B staan (voor deze
classificatie consulteer UNI 10642 en UNI 7129). Er mag maar 1 apparaat op de schoorsteen worden
aangesloten.
10.3.1 TYPE SCHOUW
Voor de constructie van de schouw zijn er de volgende definities:
-Systeem: schouw geïnstalleerd met een combinatie van samenpassende onderdelen (interne buis, isolatiemateriaal,
extern omhulsel enz...) Deze componenten zijn door één enkele fabrikant gemaakt en hebben het CE certificaat
volgens de specifieke normen;
-Composietschouw: schouw geïnstalleerd of gebouwd met een combinatie van samenpassende onderdelen waaronder
de interne buis (muur dadelijk in contact met de verbrandingsgassen), eventueel isolatiemateriaal en extern omhulsel
(muur). Deze componenten moeten door één enkele fabrikant gemaakt zijn.
-Luchtkanalen: operatie van het inzetten van een specifieke leiding van niet brandbaar materiaal in een bestaande
schacht (ook als dit een nieuwe fabricatie is), vrij en voor exclusief gebruik..
Handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud
BellaVista™ R Silent - BellaVista™ R Plus
Pag 38