7.
Draaiveld testen (afbeelding G/H)
-
Neem de beide handgrepen L1
ledige oppervlak vast om een capacitieve koppeling tegen
aarde te garanderen.
-
Leg de teststaven L1/-
leiders (fasen) van een draaistroomnet en controleer of er
een buitengeleiderspanning van bijv. 400 V aanwezig is.
-
Een rechts draaiveld (fase L1 voor fase L2) is aanwezig,
wanneer de groene LED „►" van de draaiveldindicatie
en het symbool
LC-display
-
Een links draaiveld (fase L2 voor fase L1) is aanwezig,
wanneer de groene LED „◄" van de draaiveldindicatie
en het symbool
LC-display
-
Bij het testen van het draaiveld is steeds een tegencon-
trole vereist met verwisselde teststaven L1/-
3
, waarbij het draaiveld moet veranderen.
Opmerking:
Het testen van het draaiveld is vanaf 230 V, 50/60 Hz (fase
tegen fase) in het geaarde draaistroomnet mogelijk. Bescher-
mende kleding en isolerende lokale omstandigheden kunnen
de werking negatief beïnvloeden
8.
Doorgangstest (afbeelding H)
-
De doorgangstest moet worden uitgevoerd op spannings-
vrij geschakelde installatieonderdelen, eventueel moeten
condensatoren worden ontladen.
-
Leg de beide teststaven L1/-
testen installatieonderdelen.
-
Bij doorgang (R < 100 kΩ) weerklinkt er een geluidssig-
naal en de gele LED Ω
-
De test kan ook worden gebruikt om de doorlaat- en blok-
keerrichting van halfgeleiderelementen te bepalen.
-
Wanneer er op het testpunt een spanning aanwezig is,
dan schakelt de spanningstester automatisch om op span-
ningstest en wordt dit weergegeven.
9.
Weerstandsmeting (afbeelding J)
-
De weerstandsmeting moet worden uitgevoerd op span-
ningsvrij geschakelde installatieonderdelen, eventueel
moeten condensatoren worden ontladen.
-
De teststaven L1/-
gesloten en de drukschakelaar
greep L2
en „Ohm" op het LC-display
tie „OL" duidt op een meetwaarde buiten het meetbereik.
-
De weerstandsmeting is gedurende ca. 10 seconden ac-
tief.
-
Leg de teststaven L1/-
installatieonderdelen om weerstanden van 0,1 kΩ tot
300 kΩ te meten.
Opmerking:
Indien nodig kan bij een geactiveerde weerstandsmeting een
nulafstelling worden uitgevoerd. Hiervoor moeten de teststa-
2
ven L1/-
de drukschakelaar
rende ca. 2 seconden worden ingedrukt tot „0,0" kΩ op het
LC-display verschijnt.
10. Diodetest (afbeelding K/L)
-
De diodetest moet worden uitgevoerd op spanningsvrij
geschakelde installatieonderdelen, eventueel moeten
condensatoren worden ontladen.
-
De teststaven L1/-
gesloten en de drukschakelaar in de indicatiehandgreep
L2 moet 2x worden bediend tot het diodesymbool
en „diod" op het LC-display
V
DC
-
De diodetest is gedurende ca. 10 seconden actief.
-
Leg de teststaaf L1/-
3
L2/+
ning van 0,3 V tot 2 V te bepalen. Bij een defecte (doorge-
legeerde diode) wordt een spanningswaarde van ca. 0,0 V
weergegeven.
-
Bij een in blokkeerrichting geteste diode geeft het LC-
display „OL" aan.
11. Kabelbreukdetector (afbeelding M)
-
De kabelbreukdetector lokaliseert contactloos kabelbreu-
ken aan open liggende en onder spanning staande leidin-
gen.
-
Schakel de spanningstester in door de drukschakelaar
in de indicatiehandgreep L2
10 seconden ingeschakeld!). Bij een ingeschakeld appa-
raat geeft de indicatie „0,0" aan.
-
Neem de indicatiehandgreep L2
pervlak vast en ga met de detector
onder spanning staat (bijv. kabeltrommel of lichtketting),
van het voedingspunt (fase) in de richting van het andere
leidinguiteinde.
-
Zolang de leiding niet onderbroken is, knippert de gele
LED Ω
-
Het kabelbreukpunt is gelokaliseerd, zodra de gele LED Ω
M
dooft.
Opmerking:
De kabelbreuk detector kan geaard stopcontact van 230 V,
50/60 Hz (fase naar aarde) worden gebruikt. Isolerende be-
schermende kleding en de plaatselijke omstandigheden kun-
nen invloed hebben op de functie.
12. Meetpunt-/displayverlichting (afbeelding N)
-
De meetpuntverlichting
door bediening (1 seconde) van de drukschakelaar
de indicatiehandgreep L2
-
Het automatisch uit na 10 seconden
-
De achtergrondverlichting van het LC-display
automatisch geactiveerd via een lichtsensor
06/2013
6
branden.
6
branden.
9
moet 1x worden bediend tot het symbool kΩ
3
en L2/+
7
in de indicatiehandgreep L2
op de anode van de diode om de doorlaatspan-
M
voor doorgang.
DUSPOL
8
2
en L2/+
van de draaiveldindicatie
van de draaiveldindicatie
2
M
voor doorgang brandt.
2
en L2/+
6
2
en L2/+
moeten worden kortgesloten en moet
2
en L2/+
6
verschijnen. Indicatie: „OL"
2
op de kathode en de teststaaf
9
kort te bedienen (blijft ca.
4
kan bij geopende teststaven
9
worden ingeschakeld.
digital
®
9
en L2
3
tegen twee buitenge-
3
en L2/+
3
moeten worden kort-
7
in de indicatiehand-
verschijnen. De indica-
3
tegen de te testen
3
moeten worden kort-
9
over het volledige op-
5
over een leiding die
N
over het vol-
L
P
op het
L
P
op het
2
en L2/+
tegen de te
9
gedu-
7
7
in
6
wordt
.
52