7. Controle van de nauwkeurigheid
Controleer de nauwkeurigheid van de handontvanger REC LRD0 / LGD0 vóór iedere meting.
Laat het apparaat voordat de test begint acclimatiseren aan de omgevingsomstandigheden.
1. Plaats de lijnlaser op een stabiele ondergrond, bijv. statief,
en schakel de lijnlaser in (Pulse-modus).
2. Draai de voorzijde van de handontvanger naar het laserapparaat en
let erop dat het detectievenster loodrecht op de geprojecteerde
lijn staat.
Beweeg de handontvanger omhoog en omlaag totdat een pieptoon
klinkt en/of op het display richtingspijlen zichtbaar worden.
Lijn de handontvanger ter hoogte van het markeerpunt uit (bij een
aanhoudende pieptoon en/of als alleen de middelste balk nog
zichtbaar is, ligt het markeerpunt exact op de laserstraal).
Nu kunt u met een stift bij de markeerpunten de hoogte
de laserstraal aftekenen.
3. Draai de handontvanger 180° let erop dat het detectievenster
loodrecht op de geprojecteerde lijn staat.
Beweeg de handontvanger omhoog en omlaag totdat een
pieptoon klinkt en/of op het display richtingspijlen zichtbaar worden.
Lijn de handontvanger ter hoogte van het markeerpunt uit
(bij een aanhoudende pieptoon en/of als alleen de middelste
balk nog zichtbaar is, ligt het markeerpunt exact op de laserstraal).
Nu kunt u met een stift bij de markeerpunten de hoogte
de laserstraal aftekenen.
De verticale afstand d tussen de gemarkeerde punten
max. 0,5 mm zijn bij nauwkeurigheidsklasse ‚fijn' en max. 2,0 mm bij
nauwkeurigheidsklasse ‚grof'.
Als de afstand meer dan 0,5 of 2,0 mm bedraagt, moet het apparaat
worden gekalibreerd. Neem dan contact op met uw handelaar.
NL
van
1
van
2
en
mag
d
1
2
1
16
1
180°
2
d
1
1
2
1
2
d
1
2
1