VOORZORGSMAATREGELEN
Sluit de afvoerleiding niet direct aan op een riool dat ruikt
naar ammoniak. De ammoniak in het riool kan de binne-
nunit via de afvoerleiding binnendringen, waardoor de
warmtewisselaar (DX-warmtewisselaar gaat corroderen).
• Zorg ervoor dat de afvoerleiding zo kort mogelijk is en
afloopt met tenminste 1/100 om luchtbelvorming te
voorkomen. (Zie Afb. 7-2)
• Monteer de slangen op de manier zoals in onderstaande
afbeelding wanneer meerdere afvoerslangen bij elkaar
komen. (Plaats een stankafsluiter bij elke binnenunit.)
(Installeren met een verval omlaag van ten minste 1/100)
Afb. 7-2
VOORZORGSMAATREGELEN
Doordat water in de afvoerleiding achterblijft, kan de
afvoer verstopt raken.
• De diameter van de afvoerleiding moet minimaal gelijk
zijn aan de diameter van de aansluitleiding.
(diameter: PT3/4B)
• Isoleer leidingen binnenshuis altijd helemaal tot de afvo-
eraansluiting.
• Tref in gebieden waar vorst kan optreden, maatregelen
om te voorkomen dat de leidingen bevriezen.
• Zorg ervoor dat er geen water uit de afvoerleiding kan
lekken.
• Voorkomend bochten en slagen in de leidingen, om te
voorkomen dat deze verstopt raken.
• Hanteer, bij gebruik van een centrale afvoerleiding, de
procedure die is beschreven in afbeelding 7-2.
• Gebruik voor de centrale afvoerleiding met de juiste
afmetingen voor de capaciteit van het aangesloten appa-
raat.
• Zorg ervoor dat het uiteinde van de afvoerleiding uit-
mondt op een locatie waar het afvoerwater goed wordt
afgevoerd.
(2) Controleer, nadat de leidingen zijn geïnstalleerd, of de
afvoer goed werkt.
• Test de afvoer door via het inspectieluik (10 schroeven
verwijderen) of via de uitblaasopening naar de ruimte (SA)
ongeveer 1000 cc water in de afvoerschaal te gieten.
(Zie Afb. 8)
Aanvoerlucht naar ruimte (SA)
Kanaalverbindingsflens
(accessoire)
Inspectieluik
Afvoeruitgang
Afvoerleidingen
(Niet meegeleverd)
Afb. 8
(3) Breng zorgvuldig de warmte-isolatie aan op de vol-
gende twee plaatsen op de manier zoals is weerge-
geven in de onderstaande afbeelding om te voorkomen
dat waterlekkage of condensvorming kan ontstaan.
• Afvoerleiding binnenshuis
• Afvoeruitgang
6
Centrale afvoerleiding
Draagbare pomp
(Niet meegeleverd)
Emmer
(Niet meegeleverd)
(In de afdeling is model
VKM-GAMV1 weergegeven)
(4) Installeer de wateraanvoerleiding.
〈alleen serie VKM-GAMV1〉
VOORZORGSMAATREGELEN
Spoel de wateraanvoerleiding voor het monteren door met
leidingwater om eventueel aanwezig vuil te verwijderen of
monteer een aftapkraan in de gemonteerde leiding en spoel
deze door tot er helder water uitkomt.
Zorg ervoor dat er geen snijolie of reinigingsmiddelen in de
leiding achterblijven.
• Sluit de wateraanvoerleiding met zeef (accessoire), de
overige leidingen en kleppen (niet meegeleverd) aan op
de binnenunit zoals is weergegeven in de onderstaande
afbeelding.
Wateraanvoerleiding
met zeef
(accessoire)
Waterkraan
(Niet meegeleverd)
Waterleiding binnen
(Niet meegeleverd)
[AANDACHTSPUNT]
• Monteer bij het installeren van de wateraanvoerleiding de
leiding niet voor het inspectieluik, omdat in dat geval het
bevochtigerelement niet meer verwijderd kan worden.
• Monteer de wateraanvoerleiding met zeef (mee-
geleverd), een aanvoerkraan en een aftapkraan (beide
niet meegeleverd) in de wateraanvoerleiding op een
plaats die via het inspectieluik bereikbaar is.
• Gebruik, als het niet mogelijk is om de wateraanvoer-
leiding rechtstreeks op het waterleidingnet aan te sluiten,
een bezinkreservoir.
• Vervang, wanneer voor de wateraanvoerleiding koperen
buis gebruikt wordt, de meegeleverd koppelingen.
(Zie Afb. 9)
Vervanging van koppelingen bij gebruik van koperen verbindingen
Trompmoer
(accessoire)
Wateraa-
nvoerzijde
Koperen leiding
Verwijderen
Afb. 9
Vervang de meegeleverde koppelinghelft
• Gebruik voor het vast- of losdraaien van de koppeling
altijd twee sleutels.
• Monteer de wateraanvoerleiding zonder dat deze belast
wordt.
[AANDACHTSPUNTEN]
• Gebruik voor de voeding van de bevochtiger schoon
water (leidingwater of vergelijkbaar) dat voldoet aan de
ter plaatse geldende voorschriften.
• Wanneer vuil water gebruikt wordt kunnen kranen ver-
stopt raken en kan vuil in de watertanks ophopen waar-
door de bevochtiger minder goed zal werken. (Gebruik
nooit water uit een koeltoren of warm water dat gebruikt is
voor verwarmen.)
• Zorg ervoor dat de temperatuur van het aangevoerde
water ligt tussen 5°C en 40°C en een druk heeft tussen
0,02MPa en 0,49MPa (0,2kg/cm
een overdrukventiel tussen de bevochtiger en de zeef als
de waterdruk hoger is dan hierboven is aangegeven.
Dop
(Niet meegeleverd)
Aftapkraan
(Niet meegeleverd)
Koppeling
(accessoire)
Appara-
atzijde
Zeefhouder
2
2
tot 5kg/cm
). Monteer
Nederlands