De aanspreektijd van de FI-schakelaar met een 30 mA fout-
stroom bedraagt minder dan 0,1 seconden.
Na ingebruikneming van de elektrische installatie moet de wer-
king van de aardlekschakelaar worden gecontroleerd. De onder
spanning staande en ingeschakelde schakelaar
I-ON – moet bij het drukken op de testknop
(p. 95) springt omlaag en moet na een
De wipschakelaar
n
controle weer omhoog worden gezet in de AAN-stand.
Deze controle moet minstens eens per maand worden uitge-
voerd om te garanderen dat de aardlekschakelaar in geval van
storing perfect functioneert.
Elk apparaat op netvoeding verliest bij activering van de FI-
veiligheidsschakelaar (ook bij een test) zijn programmering
en wordt gereset naar de fabrieksinstelling.
Nadat de veiligheidsschakelaar (zonder te zijn aangeraakt) is
geactiveerd, moet korte tijd worden gewacht met het weer
inschakelen.
- Als de veiligheidsschakelaar ingeschakeld blijft, was er slechts
sprake van overbelasting.
- Als de veiligheidsschakelaar nogmaals en plotseling omlaag
schiet, is er sprake van kort- of aardsluiting.
Apparaten waarvan de aardlekschakelaar tijdens bedrijf wordt
geactiveerd vertonen een defect en moeten door een elektrotech-
nicus worden gecontroleerd en gerepareerd.
j
– stand op
k
.
Werking bij draaiende motor
Zodra de motor loopt, schakelt een relais de startaccu en de
huisaccu parallel. De dynamo nodigt daarom beide batterijen.
Als de voertuigmotor wordt afgegeven , zijn beide batterijen
weer losgekoppeld van elkaar. De startaccu kan dus niet worden
ontladen door apparaten in het woongedeelte..
Meermaals inschakelen is zinloos. De veiligheidsschakelaar
wordt ook geactiveerd als de wipschakelaar wordt vastge-
houden.
Schakel de motor altijd uit voordat er een 230V-netaans-
luiting via de CEE-buitencontactdoos tot stand wordt
gebracht.
7. Elektrische installaties
97