Pc-kaart — Een verwijderbare I/O-kaart die voldoet aan
de PCMCIA-standaard. Modems en netwerkadapters zijn
populaire typen pc-kaarten.
PCI — Peripheral Component Interconnect — PCI is een
lokale bus die ondersteuning biedt voor 32 en 64 bits
gegevenspaden, hetgeen een gegevenspad met hoge
snelheid biedt tussen de processor en apparaten zoals
grafische kaarten, schijven en netwerken.
PCI Express — Een wijziging van de PCI-interface die de
snelheid van gegevensoverdracht tussen de processor en
de apparaten die daaraan zijn gekoppeld, vergroot. PCI
Express kan gegevens overdragen bij snelheden van
250 MB/sec tot 4 GB/sec. Als de PCI Express-chipset en
het apparaat in staat zijn om verschillende snelheden te
werken, zullen ze op de laagste van deze snelheden
werken.
PCMCIA — Personal Computer Memory Card
International Association — De organisatie die
standaarden vaststelt voor pc-kaarten.
Piekbeschermers — Bieden bescherming tegen pieken in
de netspanning die kunnen optreden tijdens onweer en
via het stopcontact de computer kunnen binnengaan.
Piekbeschermers bieden geen bescherming tegen
blikseminslag of korte spanningsvallen, die optreden
wanneer de netstroom met meer dan 20 procent onder het
normale niveau daalt.
Het is niet mogelijk om netwerkverbindingen te
beschermen met piekbeschermers. Tijdens onweer moet u
altijd de netwerkkabel uit het netwerkcontact halen.
PIN — Persoonlijk identificatienummer — Een reeks van
getallen en/of letters die wordt gebruikt om
computernetwerken en andere beveiligde systemen te
beschermen tegen toegang door onbevoegde personen.
PIO — Programmed Input/Output — Een methode voor
gegevensoverdracht tussen twee apparaten via de
processor als onderdeel van het gegevenspad.
Pixel — Een enkel punt op een beeldscherm. Pixels
worden in rijen en kolommen gerangschikt zodat een
beeld ontstaat. Grafische resoluties, zoals bijvoorbeeld
800 x 600, worden uitgedrukt als het aantal pixels van
links naar rechts bi het aantal pixels van boven naar
beneden.
182
Verklarende woordenlijst
Plug-and-Play — Het vermogen van een computer om
automatisch apparaten te configureren. Plug and Play
maakt automatische installatie, configuratie en
compatibiliteit met bestaande hardware mogelijk, mits de
BIOS, het besturingssysteem en alle apparaten voldoen
aan de vereisten voor Plug and Play.
POST — Power On Self Test — Diagnostische
programma dat automatisch door de BIOS wordt geladen
en basiscontroles uitvoert voor de belangrijkste
onderdelen van de computer, zoals het geheugen, vaste
schijven en de grafische kaart. Als er tijdens de POST
geen problemen worden gedetecteerd, zal de computer
verder gaan met opstarten.-
Processor — Een computerchip die
programmaopdrachten interpreteert en uitvoert. Soms
wordt de processor aangeduid met de term CPU (Central
Processing Unit).
Programma — Software die gegevens voor u verwerkt,
zoals spreadsheets, tekstverwerkers, databaseprogramma's
en computerspellen. Programma's hebben een
besturingssysteem nodig om te kunnen worden
uitgevoerd.
PS/2 — Personal System/2 — Een type ingang om een
toetsenbord, muis of toetsenblok op aan te sluiten die met
PS/2-technologie compatibel is.
PXE — pre-boot execution environment — Een WfM
(Wired for Management)-standaard die het mogelijk
maakt om computers die onderdeel uitmaken van een
netwerk maar niet voorzien zijn van een
besturingssysteem op afstand te configureren en op te
starten.
R
RAID — Redundant Array of Independent Disks — Een
methode die gegevensredundantie biedt. Veel
voorkomende implementaties van RAID zijn onder meer
RAID 0, RAID 1, RAID 5, RAID 10 en RAID 50.
RAM — Random Access Memory — Het primaire
opslaggebied voor programmaopdrachten en -gegevens.
Informatie die in het RAM-geheugen wordt opgeslagen
zal verloren gaan wanneer u de computer uitzet.