Werking
De apparaten kunnen in de
overeenkomstige bedrijfsmodi worden
gebruikt voor de verwarming van de lucht
resp. de luchtcirculatie (niet ELT 3-2).
De apparaten ELT 3-2 kunnen uitsluitend
in 2 verwarmingsniveaus (2,2 of 3,2 kW)
worden gebruikt.
Ze beschikken over een 3-traps
bedrijfsmodus met de functies; Verwarmen
(I) / Uit (0) / Verwarmen (II).
De apparaten ELT 10-6 en ELT 18-9
worden gebruikt in drie verwarmings- en
een ventilatieniveau. Ze beschikken over
een 5-traps bedrijfsmodus met de functies;
Uit (0) / Ventileren (1) / Verwarmen (2-4).
Om een constante kamertemperatuur
te kunnen waarborgen, moeten alle
apparaten van een ingebouwde
kamerthermostaat (toebehoren) worden
voorzien.
De thermostaat schakelt bij het bereiken
van de ingestelde, gewenste temperatuur
de verwarmingsmodus uit en bij het
onderschrijden van de geselecteerde
temperatuur weer in.
LET OP
!
Na het uitschakelen van
de apparaten middels de
keuzeschakelaar of door
de kamerthermostaten
loopt de toevoerventilator
voor de afkoeling van de
verwarmingsweerstanden een
bepaalde tijd na en schakelt deze
zelfstandig uit.
OPMERKING
Voor een optimaal gebruik
mogen de apparaten niet
worden gebruikt bij een
omgevingstemperatuur die hoger
is dan 25 °C.
Ingebruikname
Met de bediening en bewaking van de
apparaten moet een persoon worden
belast die voldoende is geïnstrueerd
over de overeenkomstige omgang
met het apparaat.
De apparaten mogen uitsluitend
worden gebruikt als deze op de
standvoeten staan in horizontale
positie conform de voorschriften.
De apparaten zijn voorzien van de
volgende bedrijfsschakelaars:
Bedrijfsschakelaar ELT 3-2
Verwarmen 1. niveau; 2,2 kW
Uit
Verwarmen 2. niveau; 3,2 kW
Bedrijfsschakelaar
ELT 10-6 en ELT 18-9
1. Verwarmingsfase
2. Verwarmingsfase
3. Verwarmingsfase
1. De netspanning en afdoende
zekering ter plaatse voor het
geplaatste apparaattype moeten
worden gecontroleerd.
Stroomvoorzieningen:
ELT 3-2
230V/1~/50 Hz
ELT 10-6
400/3~N/50 Hz
ELT 18-9
400/3~N/50 Hz
2. De keuzeschakelaar in stand "0"
(uit) zetten.
ELT 3-2
3. De stekker van het apparaat
aansluiten op een reglementair
geïnstalleerde contactdoos.
Uit
Ventileren
OPMERKING
De elektrische aansluiting
van de apparaten moet
op een aansluitpunt met
aardlekschakelaar volgens
VDE 0100, deel 55 geschieden.
LET OP
Verlengingen van de aansluitkabel
mogen alleen worden
uitgevoerd door geautoriseerd
elektrotechnisch vakpersoneel,
waarbij gelet moet worden op het
opgenomen vermogen van het
apparaat en de kabellengte, en
rekening moet worden gehouden
met het gebruik ter plaatse.
ELT 10-6 / 18-9
ELT 3-2
ELT 10-6
ELT 18-9
5