Aansluiting van de stekkernetvoedingen
Voor de aansluiting op het net mogen alleen de meegeleverde netvoedingen ge-
bruikt worden. Als stroombron voor de stekkernetvoedingen mogen alleen
230V~/50Hz-wandcontactdozen gebruikt worden. Probeer nooit de apparaten op
een andere spanning te laten werken.
Let er bij de aansluiting op dat de kabels niet geplet of door scherpe kanten be-
schadigd worden.
Voor transmitter en receiver worden verschillende netvoedingen gebruikt. Let
daarbij beslist op de onderstaande aanwijzingen.
Verbind de laag voltage –stekker van de
transmitter –stekkernetvoeding met de
stroomvoorzieningsbus (6) op de transmitter.
Steek de netvoeding in een in het huishou-
den gebruikelijke wandcontactdoos
(230V~/50Hz).
Verbind de laag voltage –stekker van de re-
ceiver –netvoeding met de stroomvoorzie-
ningsbus (10) op de receiver.
Steek de netvoeding in een wandcontactdoos
(230V~/50Hz.)
Uitrichten van de antennes
Klap de vlakke antennes (1) van de transmitter
en receiver omhoog.
Richt de antennes zo uit, dar de beide bin-
nenkanten (met vierkante verdiepingen) naar
elkaar gericht zijn.
Richt de staafantennes (8) op voor de over-
dracht van het IR –afstand -
bedieningssignaal op de receiver en trans-
mitter.
De transmitter –netvoeding heeft een uit-
gangsstroom van 600 mA (kenmerk
"SEC.: 12V/600mA" op het kenplaatje van de
netvoeding).
De receiver –netvoeding heeft een uitgangs-
stroom van 500 mA (kenmerk
"SEC.: 12V/500mA" op het kenplaatje van de
netvoeding).
De antennes moeten tijdens gebruik uit-
geklapt zijn, om zeker te zijn van vol-
doende ventilatie van transmitter en re-
ceiver.
De antennes zijn voor het uitrichten draaibaar
gelagerd, maar moeten echter niet meer dan
90° in elke richting gedraaid worden. Draai
de antennes niet te ver.
Als er bij deze uitrichting geen tevredenstel-
lende ontvangst mogelijk mocht zijn, draai
dan een van beide antennes tot 90°.
Het zwenken van beide antennes leidt niet tot
een verbetering van de ontvangst.
10