6. Kalibrering
De sensorkalibrering gebeurt eerst eenmaal met behulp van een wateremmer. De fijnkalibrering kan dan
achteraf gebeuren, wanneer de sensoriek in de regenwatercisterne hangt en het minimum resp. de
maximum-waterniveau werkelijk voorhanden is.
Belangrijk: Eerst het nulpunt kalibreren en eerst dan het 100% niveau.
De sensorkabel wordt tot aan de onderste 0% markering in het water gedompeld, waarbij de kabel op
zijn gehele lengte moet worden gestrekt. Dan wordt de onderste, verzonken 0%-kalibreertoets gedrukt
(bijv. stift o.d.). De waarde wordt ingelezen, wanneer deaanwijzer kort knippert. Analoog gebeurt de
100% kalibrering. Sensorkabel tot aan de 100% markering indompelen en de bovenste kalibreertoets
drukken.
Onderste markering
bovenste markering
8