5.4 Montage van de sensoriek in de regenwaterreservoir
1.
Inbouwpositie van de sensoromhuizing in de domschacht of in het bovenste tankbereik van de
cisterne vastleggen. Veiligheidsafstand C naar maximale waterniveau ca. 20 cm. De sensorkabel
hangt over zijn totale lengte vrij in de reservoir en wordt passend gekort. (Het opwikkelen van een
overtollige sensorkabel vervalts het meetresultaat! )
2.
Sensorlengte van de onderste kabelschrioefverbinding van de sensoromhuizing tot aan het
sensorkabeleinde bepalen. Met 7 cm toegift verkorten (kabellengte binnen de sensordoos). Lengte =
A+B+C+7cm.
3.
Meetbereik (B) vastleggen:
Voor de instelling moet aan de 0%- en 100% positie een markering worden aangebracht (bijv.
isolatieband).
Minimum: Minstens 10 cm boven de aanzuiging, om het aanzuigen van lucht te voorkomen.
Maximum: Het maximumniveau is in de regel de hoogte van de cisternenoodoverlaat.
4
De sensorkabels worden door de afdichtstop van de sonsoromhuizing getrokken en de kabeleinden
ca. 0,5 cm afgestript, om de bijgevoegde stift-adereindhulsen op te crimpen. De sensorkabel en de
besturingsleiding aan de vijfpolige klem aansluiten. Daarbij moet op de polarisatie worden gelet.
De dopmoeren van de kabeldichting met een geschikte tang voorzichtig aandraaien, tot het
dichtinzetstuk licht uit de dopmoer uitpuilt.
S
Afstand gewicht van bodem (ca. 5-10 cm)
A
Afstand van het 0%-Niveau van het sensorkabeleinde
B
Anwijzingsbereik 0-100%
C
min. 20 cm veiligheidsafstand van max.
waterniveau
D Veiligheidsafstand van de aanzuiging naar
0%-niveau van min. 10 cm
7