6
|
Functie
6 Functie
6.1 Werkingsgebied
6.2 Wanneer welke functie gebruiken
Uitgebreide handleiding voor de gebruiker
20
Gebruik het systeem binnen de volgende temperatuur- en vochtgehaltewaarden
om een veilige en efficiënte werking te verzekeren.
In combinatie met buitenunit RXM25~50, 2MXM40+50, 3MXM40+52
Buitentemperatuur
Binnentemperatuur
Binnenvochtigheid
(a)
Een beveiliging kan het systeem stilleggen als de unit buiten het bedrijfsbereik wordt
gebruikt.
(b)
Condensatie en druppelend water kunnen voorkomen als de unit buiten het bedrijfsbereik
wordt gebruikt.
In combinatie met buitenunit RXTP25+35
Buitentemperatuur
Binnentemperatuur
Binnenvochtigheid
(a)
Een beveiliging kan het systeem stilleggen als de unit buiten het bedrijfsbereik wordt
gebruikt.
(b)
Condensatie en druppelend water kunnen voorkomen als de unit buiten het bedrijfsbereik
wordt gebruikt.
In de volgende tabel vindt u een overzicht van welke functie te gebruiken:
Functie
Basisfuncties
(a)(b)
Koelen en drogen
–10~46°C droge bol
18~32°C droge bol
14~23°C natte bol
(b)
≤80%
(a)(b)
Koelen en drogen
–10~46°C droge bol
18~32°C droge bol
14~23°C natte bol
(b)
≤80%
Taken
(a)
Verwarmen
–15~24°C droge bol
–15~18°C natte bol
10~30°C droge bol
—
(a)
Verwarmen
–25~24°C droge bol
–25~18°C natte bol
10~30°C droge bol
—
CVXM-A+FVXM-A
Split-systeemairconditioners
4P625990-1B – 2021.10