4. Installatie
4.5.3
Wateraansluiting van het verwarmingscircuit
Waterdoorstroming door de ketel
De waterdoorstroming door de ketel, met de brander in bedrijf, moet
binnen de grenzen liggen, die m.b.v. de onderstaande formules
kunnen worden bepaald:
- Nominale doorstroming Qn = 0.86 Pn/20.
- Minimale doorstroming Qmin = 0.86 Pn/45 (dit debiet komt
overeen met de minimaal benodigde opbrengst van een eventuele
shuntpomp).
- Maximaal waterdebiet Qmax = 0.86 Pn/5.
3
Qn = doorstroming in m
/h.
Pn = nominaal vermogen van de ketel in kW.
Sluit de debietschakelaar aan op de klemmen UV van het
bedieningspaneel KSF CE. Zie voor het bedieningspaneel KSF
ISR de handleiding van het paneel.
Ketels in cascade
Nadat de brander uitgeschakeld wordt:
- moet een wachttijd van 3 min. in acht genomen worden alvorens
de smoorklep te bekrachtigen.
- mag een eventuele shuntpomp (gemonteerd tussen de ketel en de
smoorklep) pas uitgeschakeld worden als de smoorklep gesloten
is (bijvoorbeeld via een eindschakelaar op de smoorklep).
Hoog/laag bedrijf
- Als een minimale aanvoertemperatuur van 50 °C of hoger wordt
aangehouden; Mag de eerste trap van de brander worden
ingesteld op 30 % of meer van de nominale belasting van de ketel.
- Als de minimaal toelaatbare aanvoertemperatuur van 40 °C tijdens
bedrijf kan optreden; Mag de eerste trap van de brander worden
ingesteld op 50 % of meer van de nominale belasting van de ketel.
Modulerend bedrijf
- Als een minimale aanvoertemperatuur van 50 °C of hoger wordt
aangehouden: Mag de brander terugmoduleren tot 30 % van de
nominale belasting van de ketel.
- Als de minimaal toelaatbare aanvoertemperatuur van 40 °C tijdens
bedrijf kan optreden; Mag de brander terugmoduleren tot 50 % van
de nominale belasting van de ketel.
16
PK 450
16/03/2016 - 300019440-03