• Sluit de accu aan de voedingsblok en schakel de voeding van het paneel in.
Na het inschakelen moet zich het paneel in het normale bedrijf bevinden. Alleen
de LED "NETSPANNING" op het frontpaneel van de brandmeldcentrale licht op.
Opmerking: Indien de LED ALGEMENE STORING oplicht en de storing indicatie in een
of meer zones op het frontpaneel actief is, zijn er problemen bij de verbindingen van de
netwerken in deze zones. Controleer de polariteit van de aansluitingen, de
aansluiting van de apparaten en of er een melder van zijn basis is verwijderd.
!
•
Activeer een of meer melders bij elke aangesloten zone om zeker te zijn dat
zij een brandsignaal correct ontvangen en dat het paneel juist functioneert.
De relais FAULT en FIRE aansluiten
De relais met potentiaalvrije contacten zijn bestemd voor de bediening van laagvoltage
apparaten.
Attentie: Geen netspanning aan de klemmen van de relais FAULT en FIRE geven.
Na aansluiting elk netwerk voor bediening van externe apparaten testen.
Verbinding van de netwerken voor sirenes
Het aansluiten van sirenes is op afbeelding 24 geïllustreerd. Op het einde van elk netwerk
wordt er een weerstand R=10K geïnstalleerd als getoond op het schema.
!
Afbeelding 24. Sirenes aan uitgangen SND1-SND4 van de hoofdmodule en aan de
O m
netwerken van sirenes te verbinden:
• Stop de netspanning en ontkoppel de batterijklemmen.
• Verplaats de weestanden (R-10K) een voor een van de aansluitklemmen voor sirenes
(SND1-SND4) van de hoofdmodule en verbind de weerstanden parallel aan de laatste
sirene van elk netwerk. Het aansluiten van de sirenes aan de uitgangen van Uitbreiding
4 sirenes gebeurt in de gelijke manier.
• Verbind de netwerken van sirenes met de klemmen SND1 tot SND4 van de hoofdmodule
uitgangen van Uitbreiding 4 sirenes aansluiten.
ERACLE 16 - Installatie- en gebruikershandleiding
d
e
17