12. PROBLEEMOPLOSSING
WAARSCHUWING!
Raadpleeg de hoofdstukken
Veiligheid.
12.1 Wat moet u doen als...
Probleem
U kunt de oven niet in‐
schakelen of bedienen.
De oven wordt niet warm.
De oven wordt niet warm.
De oven wordt niet warm.
De oven wordt niet warm.
De oven wordt niet warm.
De oven wordt niet warm.
Het lampje brandt niet.
De bereiding van de ger‐
echten duurt te lang of de
gerechten worden te snel
gaar.
Stoom en condens slaan
neer op de gerechten en in
de ovenruimte.
Mogelijke oorzaak
De oven is niet aangeslo‐
ten op een stopcontact of
is niet goed geïnstalleerd.
De oven is uitgeschakeld.
De klok is niet ingesteld.
De benodigde kookstan‐
den zijn niet ingesteld.
De automatische uitschak‐
eling is actief.
Het kinderslot is geacti‐
veerd.
De zekering is doorgesla‐
gen.
Het lampje is stuk.
De temperatuur is te laag
of te hoog.
Het gerecht heeft te lang in
de oven gestaan.
NEDERLANDS
Oplossing
Controleer of de oven go‐
ed is aangesloten op het
stopcontact (zie het aans‐
luitdiagram indien beschik‐
baar).
Schakel de oven in.
Stel de klok in.
Zorg ervoor dat de instel‐
lingen correct zijn.
Raadpleeg "Automatisch
uitschakelen".
Raadpleeg "Het kinderslot
gebruiken".
Controleer of de zekering
de oorzaak van de storing
is. Als de zekeringen keer
op keer doorslaan, neemt
u contact op met een er‐
kende installateur.
Vervang het lampje.
Pas indien nodig de tem‐
peratuur aan. Volg het ad‐
vies in de handleiding op.
Laat gerechten na het be‐
reiden niet langer dan 15 -
20 minuten in de oven
staan.
27