Armleggers
Stel met behulp van het wieltje (E)
de hoek van de armlegger in.
Opmerking
De stand van de armleggers
wijzigt wanneer de rugleuning
wordt versteld.
4.2 Stuur instellen
Stuurhoogte
1. Draai de (imbus)schroef met een
imbussleutel los.
2. Stel de hoogte van het stuur in.
3. Draai de schroef weer stevig vast.
Opmerking
Stel de stuurhoogte vooraf
eenmalig goed af.
Hoek stuurkolom
1. Beweeg de hendel naar boven.
2. Verstel de hoek van de stuurkolom.
3. Laat de hendel los.
�
!
Let op
Het stuur beweegt door een
gasveer vanzelf naar voren.
Verstel niet tijdens het rijden.
16
4.3 Rijden
Controle vooraf
Controleer voor het wegrijden het
volgende:
• de verlichting,
• de bandenspanning,
• de accuspanning, het groene
lampje moet branden,
• of de vrijloophendel naar beneden
wijst (rijden)
Instappen
1. Trek de hendel (A) omhoog, te
herkennen aan de 'draaien' sticker.
2. Draai de stoel een kwartslag.
3. Neem plaats in de stoel.
4. Draai de stoel terug tot u <klik>
hoort.
�
!
Let op
Zorg ervoor dat de stoel goed is
vergrendeld.
Inschakelen
1. Steek de contactsleutel in het
contactslot
2. Draai de sleutel een kwartslag.
3. Wacht totdat '0 km/h' in het
display verschijnt.
Opmerking
Bij lage temperaturen
hebben de accu's een
lagere capaciteit.
Hierdoor neemt ook
de actieradius af.
17