7.1 Schoonblazen
Het schoonblazen over de rotor werkt alleen als tussen
PR1-PR3 (zie fig. 20) een drukverschil heerst van
minimaal 100 Pa. Gebruik een drukmeter, plaats de
luchtslangen op PR1 en PR3.
Als het drukverschil tussen PR1 en PR3 niet groot
genoeg is, kunt u een smoorklep gebruiken om de
onderdruk in de extractiezijde van de unit te vergroten.
Bij gebruik van units zonder luchthoeveelheids-
of drukregeling:
bij gebruik van smoorkleppen voor de juiste
drukverhouding moet handmatig de snelheid van de
extractieventilator worden opgevoerd.
7.2 Drukbalans
Voor de juiste lekkagerichting is het van belang dat
er meer onderdruk in de extractiekamer is dan in de
inlaatluchtkamer, zodat er geen extractielucht bij de
inlaatlucht komt.
Meet dit nadat de unit volledig is ingeregeld
(normaal bedrijf). Stel de drukverhouding af door de
smoorflenzen geleidelijk over de extractie-ingang
te trekken. De smoorflenzen zijn kant-en-klaar
geïnstalleerd in de unit. Deze zitten tussen het
extractiefilter en de extractie-ingang.
1.
Sluit de drukmeter aan op de drukuitgang PR3 en
PR2. Plus op PR3 en min op PR2. Het instrument
moet minder dan 0 Pa aangeven (bijv. -20). Als
de waarde boven 0 Pa ligt, moet een smoorklep
worden gebruikt.
2. Stop de unit en schuif de flenzen iets naar binnen,
zodat ze een stukje van de ingang afdekken.
3. Start de unit en meet opnieuw.
4. Als de onderdruk in de extractiekamer nog steeds
lager is dan in de inlaatluchtkamer, schuift u de
smoorflenzen nog wat verder in.
Bij gebruik van units zonder luchthoeveelheids -
of drukregeling:
bij gebruik van smoorkleppen voor de juiste
drukverhouding moet handmatig de snelheid van de
extractieventilator worden opgevoerd.
Fig. 20
PR1:
Druk rotor inlaatzijde
PR2:
Druk rotor inlaatluchtzijde
PR3:
Druk rotor extractiezijde
PR4:
Druk rotor uitlaatzijde
16
PR3
PR4
PR2
PR1