Gebruiksaanwijzingen
Om kwalitatief optimale meetresultaten te verkrijgen, moet het voor
de meting geselecteerde hout op meerdere plaatsen worden
gemeten. Daarbij moeten de elektrodepunten loodrecht op de
vezelrichting tot minimaal 1/4, maximaal 1/3 van de totale houtdikte
in het hout worden gedrukt. Om meetfouten en de kans op breuk
van de meetpunten te voorkomen, moeten de zeskantmoeren altijd
goed worden vastgedraaid en moet het gedeelte tussen de
puntopnamen schoon worden gehouden.
In bevroren hout zijn geen metingen mogelijk.
5.1.1.1
Inslagelektrode M 20
De elektrode moet met de naalden loodrecht op de vezelrichting in
het te meten hout worden geslagen (het elektrodehuis bestaat uit
slagvast kunststof). Bij het eruit trekken kunnen de naalden door
lichte hendelbewegingen loodrecht op de vezelrichting worden
losgemaakt.
Om
de
kernvochtigheid
te
kunnen
meten,
moeten
de
elektrodepunten 1/4 tot 1/3 in de totale houtdikte dringen.
Bij elke eerste levering van het meetapparaat met elektrode M 20
zijn telkens 10 reservepunten met een lengte van 16 en 23 mm
bijgevoegd. Deze zijn geschikt voor de meting van houtdiktes tot
max. 30 resp. 50 mm.
Als dikkere houtsoorten moeten worden gemeten, kunnen de
elektrodenaalden door een passende, langere uitvoering worden
vervangen. Bij toenemende naaldlengte moet echter rekening
worden gehouden met een verhoogd breuk- en verbuigingsgevaar
(vooral bij het eruit trekken). Het is daarom raadzaam voor dikkere
of bijzonder harde houtsoorten de ramelektrode M 18 te gebruiken.
De zeskantmoeren moeten indien mogelijk voorafgaand aan een
meetserie met een sleutel of tang worden aangehaald. Losse
elektrodepunten breken gemakkelijk af.
25
Hydromette BL A plus