Routing-scherm
Doeleinde: Statische routes naar specifieke bestemmingen definiëren.
Active (Actief)
Name (Naam)
Interface (Interface)
Destination IP (Doel-IP)
Netmask (Netmasker)
Gateway
FasTrack QoS-scherm
Doeleinde: QoS powered by WD FasTrack QoS-technologie configureren. Dit systeem verbetert
uw mediatoepassingen en online gamingervaring door uw gameverkeer prioriteit te geven boven
ander netwerkverkeer, zoals webverkeer. Gebruik QoS-regels om de prioriteit van uw toepassingen
te bepalen.
Enable QoS
(QoS inschakelen)
Uplink Speed
(Uplink-snelheid)
FasTrack Services
(FasTrack-services)
Name (Naam)
Priority (Prioriteit)
Type
Detail
Delete icon (Pictogram
verwijderen)
MY NET AC1300 ROUTER
GEBRUIKERSHANDLEIDING
ADVANCED SETTINGS (GEAVANCEERDE INSTELLINGEN)
Vink het selectievakje aan om de routeringsvermelding in te schakelen.
Voer een naam in voor de routeringsvermelding.
Selecteer de interface (WAN of LAN) voor de routeringsvermelding.
IP-adres/netwerk waarnaar de gegevens worden verzonden.
Voer een netmasker in voor het doel-IP om het doelnetwerk te
definiëren.
Voer het IP-adres van de gateway in waarlangs deze router kan
worden bereikt. Het IP van de gateway moet bereikbaar zijn vanaf
uw router.
De QoS-toepassing in- of uitschakelen om een prioriteit toe te wijzen
aan verschillende client-toepassingen/verkeertypen via het internet.
De uplink-snelheid (in Kbps) waartegen gegevens van de router naar
uw ISP kunnen worden overgedragen. De instelling Auto (standaard)
kan de uplink-snelheid automatisch detecteren. U kunt vanuit de
vervolgkeuzelijst andere waarden selecteren, of zelf een waarde
invullen. QoS gebruikt deze instelling om te bepalen hoeveel
bandbreedte moet worden gereserveerd om internetverkeer te
prioriteren.
Selecteer de types van media en gamingservices die u wilt prioriteren.
Naam die aan de service/client is gegevens voor de vermelding.
Bij het maken van een regel, selecteert u de prioriteit waarin de
toepassing of het apparaat gegevens verzendt en ontvangt via het
netwerk in vergelijking met andere toepassingen of apparaten.
De standaardwaarde is 1-Hoogste.
Selecteer de optie die bepaalt of de regel van toepassing is op een
aangesloten apparaat of een toepassing in de vervolgkeuzelijst.
• Geeft voor apparaatregels het LAN IP-adres en/of externe
IP-adres(sen) en protocol(s) op voor de regel.
• Geef voor toepassingsregels de begin- en eindpoort en het
protocol voor de regel op.
• De beschikbare protocols zijn TCP, UDP en Both (Beide).
Klik hierop om de rij te verwijderen.
40