2. Hou het lancet stevig in het lancetapparaat en draai de veiligheidstab van het lancet
tot het loskomt. Trek de veiligheidstab van het lancet. Bewaar de veiligheidstab voor
het afvoeren van het lancet.
3. Schroef het deksel voorzichtig terug op het lancetapparaat. Vermijd contact met de
blootgestelde naald. Zorg ervoor dat het deksel volledig dicht is op het
lancetapparaat.
4. Pas de prikdikte aan door aan het deksel van het lancetapparaat te draaien. Er zijn in
totaal 11 prikdiepte-instellingen. Gebruik om het ongemak te verminderen, de laagste
instelling dat og steeds een adequate druppel bloed produceert.
Aanpassingen:
0 - 1,5
voor gevoelige huid
2 - 3,5
voor normale huid
4 - 5
voor eeltige of dikke huid
Opmerking: Grotere druk van het lancetapparaat tegen de vinger zal ook de
priktdiepte verhogen.
5. Trek de klikknop terug om het lancetapparaat in te stellen. U kunt een klik horen.
Intussen wordt de vrijgaveknop oranje om aan te geven dat de prikpen is geladen en
klaar is om een druppel bloed te prikken.
36