2.1.3. IN WERKING STELLEN
1.
De machine alleen bij daglicht of onder goed kunstlicht laten werken. Een goede veiligheidsuitrusting gebruiken.
Draag steeds een oogbescherming
2.
Vermijd gebruik van de machine op nat gras. Verwijder alle afstelsleutels voordat u het gereedschap in werking stelt.
3.
Wees altijd zeker van uw stappen op hellingen.
4.
Altijd lopen, nooit rennen.
5.
Dwars maaien op hellingen, maar nooit in opgaande of dalende lijn.
6.
Goed opletten bij het veranderen van richting op hellingen.
7.
Zeer sterk dalende hellingen niet maaien.
8.
De machine met veel voorzorg gebruiken in de achteruitstand of bij het naar zich toe trekken.
9.
De maaiorganen stopzetten als de machine gekanteld moet worden voor vervoer over terreinen zonder gras en
tijdens het vervoer naar of van de plaats van gebruik.
10. De machine nooit gebruiken met defecte beschermingskappen of zonder veiligheidsvoorzieningen, bijvoorbeeld
de deflectoren en/of de opvangbakken.
11. De motor met de nodige voorzorg aanzetten volgens de instructies en met de voeten ver uit de buurt van het/de
maaiorga(a)n(en).
12. De handen of voeten niet in de nabijheid of onder de draaiende delen plaatsen. De uitwerpopening nooit verstopt
laten raken.
13. De machine niet vervoeren terwijl de voedingsbron nog is aangesloten.
14. Om de machine stop te zetten, de accu uitzetten en de aansluiting van de accu verwijderen. Verzeker u ervan dat
alle bewegende onderdelen volledig tot stilstand zijn gekomen.
15. De machine stopzetten en de uitschakelinrichting wegnemen. Verzeker u ervan dat alle bewegende onderdelen
volledig tot stilstand zijn gekomen
• voordat u de machine achterlaat,
• voordat u verstoppingen ongedaan maakt of de afvoer ontstopt,
• voordat u de machine controleert, reinigt of repareert,
• nadat u een vreemd voorwerp hebt geraakt, inspecteert u de machine op schade en voert u reparaties uit voordat
u hem opnieuw start en gebruikt.
Als de machine abnormaal gaat trillen, moet u onmiddellijk:
• de machine op schade controleren,
• controleren of de onderdelen niet zijn losgetrild en deze eventueel opnieuw aandraaien,
• alle beschadigde onderdelen repareren of vervangen,
2.1.4. ONDERHOUD EN OPSLAG
1.
Alle moeren, bouten en schroeven aangespannen houden om er zeker van te zijn dat het materiaal in goede staat
van werking is.
2.
De slijtage of beschadiging van de opvangbak herhaaldelijk controleren.
3.
De versleten of beschadigde onderdelen vervangen zodat de machine veilig blijft.
4.
Op meerbladige machines voorzorgsmaatregelen nemen, aangezien de rotatie van één maaiorgaan de rotatie van
alle andere met zich mee kan brengen.
5.
Zorg er bij het afstellen van de machine voor dat de vingers niet bekneld raken tussen de bewegende maaibladen
en de vaste onderdelen.
6.
De machine altijd laten afkoelen alvorens deze op te slaan.
7.
Bij het dagelijks onderhoud van het maaiorgaan goed opletten, zelfs als de voedingsbron is uitgeschakeld, aange-
zien deze nog in beweging kan zijn.
8.
De versleten of beschadigde onderdelen vervangen zodat de machine veilig blijft. Uitsluitend originele vervangings-
onderdelen en accessoires gebruiken.
GRASMAAIER RASION 2 SMART
59_143879-A
7