Externe poort geeft het poortnr. aan voor poorttoewijzing op de router.
De waarde van het RTSP-poortnr. moet 554 zijn of zich bevinden tussen 1024 en 65535,
terwijl de waarde van de andere poorten zich tussen 1 en 65535 met bevinden de de
waarde uniek moet zijn. Als er meerdere apparaten worden geconfigureerd voor de
UPnP™-instellingen onder dezelfde router, dan moet de waarde van het poortnr. voor ieder
apparaat uniek zijn.
2) Klik op Apply om de instellingen op te slaan.
3) Klik op Refresh om de meest recente status van de poorttoewijzing te verkrijgen.
12.2.6
Meer instellingen configureren
Stap 1: De interface netwerkinstellingen openen.
Menu > Configuration > Network
Stap 2: Selecteer het tabblad More Settings om naar de interface More Settings te gaan.
Stap 3: Configureer de externe alarmhost, serverpoort, HTTP-poort, multicast en RTSP-poort.
Alarm Host IP/Poort: Het apparaat verzendt met een geconfigureerde externe alarmhost
de alarmgebeurtenis of het uitzonderingsbericht naar de host wanneer er een alarm
Gebruikershandleiding digitale videorecorder
Afbeelding 12–12 Dialoogvak externe poortinstellingen
Afbeelding 12–13 UPnP™-instellingen voltooid - handmatig
Afbeelding 12–14 Interface meer instellingen
201