N a v i g a t o r
Voor wegen met eenrichtingsverkeer wordt de toegestane rijrichting
aangegeven met een blauwe pijl.
Wijs op de kaart om te bladeren. Als u de navigatie wilt beëindigen, wijst
u op
.
Beschikbare functies in het navigatiescherm
U kunt de beschikbare functies tijdens het navigeren openen door te
wijzen op
. U hebt de volgende mogelijkheden:
• Als u de berekende route voor de gewenste afstand wilt blokkeren en
een alternatieve route wilt instellen, wijst u op
• Als u de afslagen en dergelijke punten langs de route wilt weergeven
als routepunten, wijst u op Tussenwegen.
• Als u uw huidige positie als notitie wilt opslaan, wijst u op Opslaan.
Zie ook "Notities", pagina 34.
• Als u het volume voor gesproken instructies wilt dempen of regelen,
wijst u op Volume.
• Als u een lijst van relevante verkeersincidenten wilt weergeven, wijst
u op Verkeersinfo. Zie ook "Verkeersinformatie (TMC)", pagina 36.
• Als u naar een POI wilt zoeken, wijst u op Zoeken. Zie ook "Naar een
POI navigeren", pagina 33.
• U kunt enkele navigatie-instellingen wijzigen door te wijzen op
Instellingen
(zie "Navigatie-instellingen", pagina 37). U kunt
overschakelen van de kaartweergave naar de pictogramweergave
door te wijzen op
weergegeven). Wanneer
een groot pictogram voor de volgende afslag, afstand tot de
bestemming en een voortgangsbalk die de afstand tot de volgende
afslag aangeeft.
• Als u waarschuwingen voor de maximumsnelheid in of uit wilt
schakelen, wijst u op
32
Kaartinstellingen
Pijlen
actief is, toont het navigatiescherm
Starten
of Stoppen.
Alternatieve
>
Kaart (Pijlen
wordt
route.