Dit hoofdstuk bestaat uit 4 paragrafen:
1. Bevestigingslocatie bepalen
2. Testen
3. Transducerkabel aanleggen en aansluiten
4. Bevestiging definitief afronden
1. Bevestigingslocatie bepalen
Om de beste locatie te bepalen neemt u onderstaande punten in acht:
■ Observeer de romp aan de buitenkant en stel vast waar turbulentie niet/weinig voorkomt.
Locaties met spraylatten, platen, klinknagelrijen en nabij de propeller zijn niet geschikt.
■ Bij transducerplaatsing binnenboord in boten met hoge(re) vaarsnelheden dient deze verder naar
achter en zo dicht mogelijk bij de middellijn bevestigd te worden. Tijdens snel varen komen boeg
en zijflanken uit het water, dit verstoort de overdracht van het sonarsignaal. De transducerlocatie
dient te allen tijde in het water te blijven.
2.Testen
Wanneer de transducer eenmaal verlijmd is, is bijstellen onmogelijk. Daarom gaan we eerst testen of
de gekozen bevestigingslocatie geschikt is door te varen met verschillende snelheden.
1. Stop de stekker van de transducerkabel in de juiste aansluiting achter op de headunit en zet de
headunit aan. Wanneer de headunit een correct werkende transducer waarneemt, zal de
fishfinder gewoon opstarten.
2. Houd de transducer (recht houden) langszij in het water boven een vlakke bodem, die u goed
kent. Bekijk het beeldscherm grondig zodat u weet hoe een kwalitatief correct sonarbeeld er
uit ziet. Bij de volgende stappen kunt u dit beeld als vergelijkingsmateriaal gebruiken.
3. Leg nu de transducer met de onderzijde op de gekozen bevestigingslocatie in de romp. Zorg
dat de punt naar de boeg wijst en dat u boven hetzelfde stuk bodem blijft drijven. Plaats een
zwaar voorwerp op de transducer.
4. Vul de romp met water tot de transducer net onder staat.. De transducer kan niet door lucht
zenden en water vult alle luchtruimtes tussen transducer en romp, ook de evt. oneffenheden in
het polyesteroppervlak.
5. Bekijk nu het sonarbeeld op uw beeldscherm en vergelijk dit met wat u heeft gezien bij 2. Als
u hetzelfde resultaat verkrijgt wat u bij 2. heeft gezien, dan gaat u verder met 6. Zo niet,
verplaats de transducer en loop 2 t/m 5 nog een keer door. Doe dit tot u de kwaliteit van het
sonarbeeld gezien bij 2 bereikt.
6. Vaar met verschillende snelheden en in verschillende dieptes terwijl u het beeldscherm
observeert. Wanneer het functioneren van de fishfinder (dieptemeting) op specifieke dieptes
belangrijk is, test de transducerwerking dan uit op die gewenste dieptes. Is de werking in orde,
ga dan verder met 7. Zo niet, herhaal 3 t/m 6 met een andere bevestigingslocatie.
7. Wanneer u de beste bevestigingslocatie bepaald heeft, teken de contour van de transducer af
op de romp.
3.Transducerkabel aanleggen en aansluiten
Leidt de transducerkabel naar de locatie van de headunit. Mogelijk kunt u gebruik maken van een
bestaande kabelgoot. Zo niet, dan kunt u ook de kabel hier en daar vastzetten met kabelklemmen.
4. Bevestiging definitief afronden
1. Trek de stekker van de transducerkabel achter uit de headunit.
2. Is de contour van de transducer op de gekozen locatie goed afgetekend?
3. Haal het water uit de romp en maak het oppervlak van de
bevestigingslocatie grondig droog.
4. Zorg dat het oppervlak goed glad is. Indien nodig schuren.
5. Meng de 2 componenten epoxy door langzaam en grondig te roeren.
Zorg dat u genoeg heeft. Rustig roeren, niet kloppen, anders krijgt u
luchtbellen in het mengsel.
6. Breng een laag epoxy aan op de onderzijde van de transducer en de
bevestigingslocatie in de romp.
33