7 Inbedrijfstelling
a
Schroef 1
b
Schroef 2
c
Kabel instelklepmotor
d
Klem
1 Installeer
de
CO₂
sensor
"Componenten verwijderen" op pagina 25
OPMERKING
Zorg ervoor dat de kabel van de instelklepmotor NIET
onder de kit vastgeraakt.
Bedrading van de CO2-sensor routeren
a
d
c
b
b
a
CO₂-sensor
b
Klem
c
Afdichtingsmateriaal
d
Bus
e
Schakelkast
f
X14A-connector
g
Schroef
1 Verwijder de schroeven van het deksel van de schakelkast.
2 Open de schakelkast.
3 Volg met de CO₂-sensorkabels dezelfde route als de kabels van
de instelklepschakelaar (rood) en de thermistor (zwart): door de
bus binnenin de unit en door de linkerbus in de schakelkast.
4 Steek de kabel van de CO₂-sensor goed in de X14A-connector.
5 Bevestig de kabel van de CO₂-sensor samen met de kabel van
de instelklepschakelaar (rood) en de thermistor (zwart) binnenin
de schakelkast.
6 Snijd het afdichtingsmateriaal erbij af langs de gleuf. Kleef elk
deel op het afdichtingsmateriaal op de bus om de opening rond
de kabel van de CO₂-sensor af te dichten.
7 Bundel de extra lengte van de CO₂-sensorkabel bijeen met de
kabel van de instelklepschakelaar (rood) en de thermistor
(zwart) van de binnenkant van de unit met behulp van de
bijgeleverde klem.
8 Snijd het overschot van de klem af.
OPMERKING
Om de rail van het warmtewisselaarelement juist te
installeren, MOET de kabel worden vastgelegd.
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
26
met
de
2
schroeven.
Zie
voor meer informatie.
X5A
X6A X12A X11A
J3
J2
J1 JC
F2 F1 N/P2 P/P1
f
e
g
c
c
OPMERKING
Open de besturingskast helemaal om de kabels bijeen te
bundelen.
Componenten installeren
1 Sluit het deksel van de schakelkast.
2 Installeer
de
componenten.
"Componenten verwijderen" op pagina 25
volgorde.
7
Inbedrijfstelling
Na de installatie en wanneer de lokale instellingen zijn ingesteld
moet de installateur de correcte werking controleren. Hiervoor
MOET het systeem proefdraaien volgens de hierna beschreven
procedures.
7.1
Voorzorgsmaatregelen bij de
inbedrijfstelling
VOORZICHTIG
Laat het systeem NIET proefdraaien terwijl aan de
binnenunits, de buitenunit of de ventilatie-units met
warmteterugwinning wordt gewerkt.
Bij het proefdraaien zal NIET alleen de unit waarop de
controller is aangesloten werken, maar ook alle aan deze
unit gekoppelde units. Tijdens het proefdraaien aan een
binnenunit of de ventilatie-unit met warmteterugwinning
werken is gevaarlijk.
7.2
Checklist voor de inbedrijfstelling
Controleer na de installatie van de unit eerst de volgende punten. De
unit MOET worden gesloten nadat alle onderstaande controles zijn
uitgevoerd; ALLEEN dan kunt u de unit opstarten.
Lees de volledige instructies voor installatie en gebruik,
zoals beschreven in de uitgebreide handleiding voor de
installateur en de gebruiker.
Installatie
Controleer of de unit correct is geïnstalleerd om
abnormale geluiden en trillingen te voorkomen bij het
opstarten van de unit.
Lokale bedrading
Controleer of de lokale bedrading volgens de in
"5.5 Elektrische bedrading" op pagina 10
instructies, de bedradingsschema's en de geldende
wetgeving is uitgevoerd.
Voedingsspanning
Controleer
de
voedingsspanning
voedingspaneel. De spanning MOET overeenstemmen
met de spanning op het identificatieplaatje van de unit.
Aardingsbedrading
Controleer of de aardingskabels goed zijn aangesloten en
de aardingsklemmen stevig zijn vastgemaakt.
Isolatietest van het hoofdvoedingscircuit
Controleer met behulp van een megger van 500 V of een
isolatiebestendigheid van 2 MΩ of meer is bereikt. Breng
hiervoor een spanning van 500 V DC aan tussen de
voedingsklemmen en de aarding. Gebruik de megger
NOOIT voor de transmissiebedrading.
Voer
de
procedure
van
uit in omgekeerde
beschreven
op
het
lokale
VAM350~2000J7VEB
Ventilatie-unit met warmteterugwinning
4P487292-1B – 2018.05