6 Configuratie
6.3.1
Over instelling 19(29)-0-04 en 19(29)-0-05
▪ Wanneer u instelling 19(29)‑0‑04 met succes hebt ingesteld,
verandert het systeem dit automatisch in instelling 19(29)‑0‑01.
▪ Wanneer u instelling 19(29)‑0‑05 met succes hebt ingesteld,
verandert het systeem dit automatisch in instelling 19(29)‑0‑02.
OPMERKING
Als het kanaal werd veranderd, moet u schone filters
installeren
en
instelling
opnieuw configureren. Anders wordt het signaal om de
filters te reinigen te vroeg weergegeven. Regel de
instelkleppen NIET wanneer instelling 19(29)‑0‑04 of 05
geactiveerd is.
▪ Als de controller wordt uitgeschakeld terwijl u instelling
19(29)‑0‑04 of 19(29)‑0‑05 activeert, wordt de configuratie
afgebroken. Wanneer u de controller weer inschakelt, herbegint
de functie weer vanaf het begin.
▪ Instelling 19(29)‑0‑04 heeft 1 tot 6 minuten nodig. Wanneer de
lokale instelling in 0‑01 is veranderd, is de instelling met succes
voltooid.
▪ Instelling 19(29)‑0‑05 heeft 3 tot 35 minuten nodig. Wanneer de
lokale instelling in 0‑02 is veranderd, is de instelling met succes
voltooid.
INFORMATIE
Wanneer u instelling 19(29)‑0‑04 en 19(29)‑0‑05 activeert,
wordt de unit op warmteterugwinning ingesteld en de
ventilator op hoog of ultrahoog. Na de configuratie worden
de instellingen weer ingesteld op de waarden van vóór de
configuratie.
▪ Deze instellingen kunnen ALLEEN worden geactiveerd met
schone filers.
▪ Voor model 1500+2000 moet de drukval over de kanalen van de
bovenste en onderste units gelijkmatig verdeeld zijn.
▪ De functie begint zodra ze wordt geselecteerd en de controller
ingeschakeld is.
▪ Instelling 19(29)‑0‑04 kan NIET worden geconfigureerd bij een
buitentemperatuur
van
≤–10°C,
werkingsbereik valt.
▪ Instelling 19(29)‑0‑05 kan NIET worden geconfigureerd bij een
buitentemperatuur van ≤5°C. In dat geval wordt storing 65‑03
weergegeven en stopt de unit met draaien. Verander de instelling
in 19(29)‑0‑04.
▪ De instelling kan NIET worden geconfigureerd als er een alarm of
een storing actief is.
▪ Als aanjaagventilatoren worden gebruikt, kan ALLEEN instelling
19(29)‑0‑03 worden geconfigureerd.
▪ Instellingen 19(29)‑0‑04 en 19(29)‑0‑05 kunnen voor meerdere
units met 1 controller worden geconfigureerd.
6.4
Over de controller
6.4.1
Controller voor VRV-
systeemairconditioner
Meer gedetailleerde informatie vindt u in de bij de controller
(BRC1E53) geleverde handleiding.
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
22
19(29)‑0‑04
of
19(29)‑0‑05
omdat
dit
buiten
het
a
Bedrijfsstandkeuzetoets
b
Toets ventilatorsnelheid/luchtstroomrichting
c
Menu/Enter-toets
d
Toets omhoog
e
Toets omlaag
f
Toets rechts
g
Toets links
h
ON/OFF-toets
i
Bedrijfslampje
j
Annuleertoets
k
Lcd (met achtergrondverlichting)
Ventilatiesnelheid veranderen
1 Druk op de Menu/Enter-toets om het hoofdmenu weer te geven.
2 Druk op de toetsen omhoog/omlaag om Ventilatie te selecteren
en druk op de Menu/Enter-toets.
Hoofdmenu
1/2
Richting luchtstroom
Indiv luchtstroomrichting
Snelle opstart
Ventilatie
Energiebesparende opties
Tijdschema
Terug
Instelling
3 Druk op de toetsen omhoog/omlaag om Ventilatie snelheid te
selecteren en druk op de Menu/Enter-toets.
Ventilatie
2/2
Ventilatie snelheid
Ventilatie mode
Terug
Instelling
4 Druk op de toetsen omhoog/omlaag om de instelling in Laag of
Hoog te veranderen en druk op de Menu/Enter-toets.
Ventilatie
Ventilatie snelheid
Hoog
Terug
Instelling
Ventilatiestand selecteren
De ventilatiestand wordt gebruikt wanneer niet moet worden gekoeld
of
verwarmd,
en
dus
warmteterugwinning werken.
1 Druk meermaals op de werkingsstandkeuzetoets tot de
ventilatiestand geselecteerd is.
a
k
d
e
f
g
h
c
b
alleen
de
ventilatie-units
VAM350~2000J7VEB
Ventilatie-unit met warmteterugwinning
4P487292-1B – 2018.05
i
j
met