15. Bedrijfsmodi
15.1
Methode van vochtigheidsdetectie
Door het uiterlijk aspect van de vochtigheidsdetectors en hun bijzondere methode om de aanwezigheid van
vocht te detecteren, is de detectie niet permanent maar vindt deze plaats met intervallen van 10 tot 25
minuten in functie van het type van aangesloten voeler. Als er twee voelers aangesloten zijn, zullen de
detectiecycli van de ene naar de andere voeler omgewisseld worden. De vochtigheid (of wijziging van
vochthoeveelheid) kan slechts gedetecteerd worden tijdens een detectiecyclus (op het display verschijnt
„MoistDet‟).
Verder moet men niet uit het oog verliezen dat de voelers, die uitsluitend bestemd zijn voor het detecteren
van vocht, uitgerust zijn met een intern verwarmingselement dat altijd moet verbonden zijn, daar dit element
noodzakelijk is om het vochtigheidsgehalte te bepalen. Om deze reden zullen deze voelers eveneens een
foutbericht genereren indien dit element defect is.
Om foutieve vochtigheidsdetectie te vermijden, wordt de netspanning van de detector bewaakt voor en
gedurende een cyclus van vochtigheidsdetectie. Een foutbericht zal gegenereerd worden wanneer de
voedingsspanning de toegelaten drempels overschrijdt.
De ijsmelder berekent automatisch een geoptimaliseerde cyclustijd van vochtigheidsdetectie in functie van
het type van aangesloten voeler, de netspanning en de temperatuur van de voeler.
15.2
Omgevingstemperatuur van de vochtsensor
Naargelang het type van aangesloten voeler, kan de luchttemperatuur niet gemeten worden tijdens een
vochtigheidsdetectie evenals tijdens een daarop volgende vertraging. Inderdaad wordt hierdoor een
temperatuurwijziging veroorzaakt aan de voeler hetgeen het resultaat de meting zou vervalsen. Tijdens deze
vertragingstijd, memoriseert de detector de laatste werkelijke meting van de buitentemperatuur.
15.3
Oppervlaktetemperatuur
Bij gebruik van twee voelers voor het meten van een oppervlaktetemperatuur, zal deze temperatuur
berekend worden in functie van de volgende regels (telkens met een hysteresis van + of – 5 K) :
-
Indien de twee voelers een grenstemperatuur meten die boven of onder het temperatuurbereik
liggen, zal de effectieve oppervlaktetemperatuur het gemiddelde van de twee metingen vormen.
Indien de twee voelers een temperatuur meten die binnen de maximum of minimum
-
temperatuurgrenzen van de detector ligt, zal de effectieve oppervlaktetemperatuur het gemiddelde
van de twee metingen vormen.
Indien slechts één van de twee voelers een temperatuur meet, gelegen tussen de minimum en
-
maximum temperatuurdrempels van de detector, is de effectieve oppervlaktetemperatuur
automatisch de door deze voeler gemeten temperatuur.
Indien één voeler een temperatuur meet die lager is dan het temperatuurbereik van de detector en
-
de andere voeler een hogere temperatuur, verschijnt op het display „- !-„ ter aanduiding van een
installatie- of configuratieprobleem. De oppervlaktetemperatuur zal niet geactiveerd worden.
Door toepassing van deze regels wordt de vochtigheidsmeting zo snel mogelijk uitgevoerd.
Functie "bewaking" "
15.4
De bewakingsmodus vereist de gecombineerde aansluiting van een temperatuur- en vochtigheidsvoeler op
de klemmen T1 en M1, evenals van een temperatuurvoeler voor de buitenlucht (3311) op de klemmen 6 en
7 (T2) van de detector. De voelertypes moeten in het configuratiemenu overeenkomstig ingesteld worden.
In deze bedrijfsmodus wordt de oppervlaktetemperatuur, gemeten door de voeler aan de klem T1, bewaakt
om een minimale instelwaarde te handhaven zolang de buitentemperatuur, gemeten door de voeler
aangesloten op de klem T2, lager is dan de vooraf ingestelde bereiken (proportionele band van ± 0,5 K).
Bovendien zullen de cycli van vochtigheidsdetectie periodiek ingeschakeld worden. Bij het detecteren van
vochtigheid, wordt de oppervlakteverwarming ingeschakeld op maximum. Zodra de voeler geen vochtigheid
meer detecteert, wordt de oppervlaktetemperatuur weer op de instelwaarde gehandhaafd zolang de buiten-
temperatuur zich onder de maximale grenswaarde bevindt.
9