Neem bij de installatie van de kanalen de volgende punten in acht:
•
Om condensatie op de kanalen van en naar buiten te voorkomen, dienen deze tot op
het toestel altijd uitwendig dampdicht te worden geïsoleerd. Bij voorkeur worden
vooraf geïsoleerde kanalen gebruikt.
•
Geadviseerd wordt om de toevoer- en afvoerkanalen naar de woning te voorzien van
hoogwaardige geluiddempers met een minimale lengte van 100cm.
•
Bevestig het kanalensysteem met metalen beugels aan de wand/ plafond met een
maximale afstand van 2 m tussen de beugels.
•
Zorg voor zo min mogelijk weerstand in de toe- en afvoerkanalen. Laat bij voorkeur de
weerstand van de gehele installatie niet boven de 100 Pa uitkomen.
•
Zorg voor een kanaaldiameter welke correspondeert met het gewenst debiet in de
kanalen, zodat de luchtsnelheid in het kanaal niet meer is dan 3 m/s (zie tabel in
hoofdstuk 5.3).
•
Het toevoerkanalen systeem zo uitvoeren dat in de nominale stand aan NEN 1070,
tabel 4 wordt voldaan. Denk hierbij aan overspraak en installatiegeluid, ook bij
instortkanalen. Dit kan voorkomen worden door het plaatsen van een geluidsdemper.
•
Afvoer- en toevoerkanaal zodanig door het dakbeschot voeren dat er geen
condenswater in het dakbeschot ontstaat en het geheel luchtdicht is; tevens het
afvoerkanaal tussen de HRC en de dak doorvoer zodanig uitvoeren dat oppervlakte
condensatie wordt voorkomen.
•
De kanalen voor luchtaanvoer of luchtafvoer via de gevel onder licht afschot naar
buiten uitvoeren en deze wind en waterdicht afwerken, zodat er geen water van buiten
naar binnen kan treden.
•
Aanvoer van buitenlucht bij voorkeur aan de schaduwzijde van woning doorvoeren.
•
De plaats van de afvoer en toevoer van de mechanische ventilatielucht en riool-
ontluchting zo kiezen t.o.v. de toevoer dat er geen hinder ontstaat.
Let op: Zorg ervoor dat er bij het plaatsen van de kanalen geen restmateriaal
zoals steengruis of metaalvijzel in het toestel terecht komt, deze kunnen het
toestel beschadigen.
19