Tapwater aansluiten
E
F
D
A
B
A
Afb. 16
Verwarmingsspiraal voor de aansluiting op warm-
A
tegenerators
Membraan-drukexpansievat
B
Aftap
C
Circulatieleiding
D
Warm water
E
Terugslagklep, onder veerdruk
F
Circulatiepomp
G
Zichtbare uitloop van de afblaasleiding
H
Veiligheidsklep
K
Veiligheidsklep
De installatie moet als bescherming tegen overdruk
zijn uitgerust met een goedgekeurde membraan-veilig-
heidsklep.
Toegel. werkingsdruk: 10 bar (1 MPa).
De aansluitdiameter van de veiligheidsklep moet als
volgt uitgevoerd zijn:
■
Bij 160 en 200 l min. R
mingsvermogen 75 kW
Meer dan 200 tot 1000 l min. R
■
warmingsvermogen 150 kW
■
Bij meer dan 1000 tot 5000 l minstens R 1 (DN 25),
maximaal verwarmingsvermogen 250 kW.
Als het verwarmingsvermogen van de warmwaterboiler
boven het aan de inhoud toegewezen max. verwar-
mingsvermogen ligt, moet een grotere veiligheidsklep
worden gebruikt. (Zie DIN 4753-1, uitgave 3/88, hoofd-
stuk 6.3.1).
(vervolg)
K
G
L
N
P
H
M
O
C
(DN 15), max. verwar-
½
(DN 20), max. ver-
¾
R
L
S
L
T
P
Afsluitklep
L
Debietregelklep
M
Manometeraansluiting
N
Terugstroomblokkering
O
Aftap
P
Koud water
R
Tapwaterfilter
S
Drukreduceerklep
T
Terugstroomblokkering/buisscheider
U
De veiligheidsklep in de koudwaterleiding plaatsen.
Deze mag niet door de warmwaterboiler kunnen wor-
den afgesloten. Vernauwingen in de leiding tussen vei-
ligheidsklep en warmwaterboiler zijn niet toegestaan.
De uitblaasleiding van de veiligheidsklep mag niet wor-
den afgesloten. Uittredend water moet zonder gevaar
en zichtbaar in een afvoersysteem afgevoerd worden.
In de buurt van de afblaasleiding van de veiligheids-
klep, het meest praktisch op de veiligheidsklep zelf,
moet een plaatje worden aangebracht met de
tekst: "Tijdens het verwarmen kan uit veiligheidsover-
wegingen water uit de afblaasleiding komen! Niet
afsluiten!". De veiligheidsklep via de bovenkant van de
warmwaterboiler monteren.
L
R
U
19