14 Elektrische installatie
2 Breng zowel de vloeistof- als de gaszijde van het koelingcircuit
onder een druk van tot 3,0 MPa (30 bar) via de vulpoort van de
afsluiter.
3 Breng
zowel
de
vloeistof-
airconditionercircuit onder een druk van tot 3,0 MPa (30 bar) via
de vulpoort van de afsluiter.
4 De druk mag minstens 24 uur niet dalen.
5 Als de druk wel daalt, spoor dan het lek op en repareer het.
13.4.3
Vacuümdrogen
1 Sluit een vacuümpomp aan op de vulpoort van de gas- (c) en
vloeistofafsluiters (d). Zie
"13.4.1 Koelmiddelleiding controleren:
Opstelling" [ 4 25].
2 Vacumeer de unit minstens 2 uur tot een meterdruk van –
0,1 MPa of minder.
3 Laat de unit meer dan 1 uur staan met een vacuümdruk van –
0,1 MPa of minder. Controleer op de vacuümmeter of de druk
niet stijgt. Een stijging van de druk wijst op een lek in het
systeem of achtergebleven vocht in de leidingen.
Ingeval van een lek
1 Spoor het lek op en repareer het.
2 Vacumeer hierna opnieuw volgens de hiervoor beschreven
procedure.
Ingeval van achtergebleven vocht
Wanneer de unit op een regenachtige dag werd geïnstalleerd, kan er
na een eerste keer vacuümdrogen nog vocht in de leidingen
achterblijven. Voer in dat geval de volgende procedure uit:
1 Breng het stikstofgas onder een druk van tot 0,05 MPa (om het
vacuüm te breken) en vacumeer gedurende minstens 2 uur.
2 Vacuümdroog de unit daarna minstens 1 uur tot –0,1 MPa of
minder.
3 Breek het vacuüm en vacuümdroog opnieuw als de druk geen –
0,1 MPa of minder bereikt.
4 Laat de unit meer dan 1 uur staan met een vacuümdruk van –
0,1 MPa of minder. Controleer op de vacuümmeter of de druk
niet stijgt.
13.5
Koelmiddelleiding isoleren
Na de lektest en het vacuümdrogen moeten de leidingen worden
geïsoleerd. Houd hierbij rekening met de volgende punten:
▪ Isoleer altijd de vloeistof- en de gasleidingen (voor alle units).
▪ Gebruik hittebestendig polyethyleenschuim dat bestand is tegen
een temperatuur van 70°C voor:
▪ alle vloeistofleidingen aan zowel de airconditioner- als de
koelingzijde.
▪ gasleidingen aan de koelingzijde.
▪ Gebruik hittebestendig polyethyleenschuim dat bestand is tegen
een temperatuur van 120°C voor de gasleidingen aan de
airconditionerzijde.
Isolatiedikte
Houd rekening met de volgende punten bij de bepaling van de
isolatiedikte:
Leiding
Stand
Vloeistofleiding
Koeling
Airconditioner
Gasleiding
Koeling
Airconditioner
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
26
als
de
gaszijde
van
het
Minimumtemperatu
ur tijdens werking
0°C
20°C
–20°C
0°C
Afhankelijk van de lokale weersomstandigheden, kan dikkere isolatie
vereist zijn. Als de omgevingstemperatuur boven 30°C stijgt en de
vochtigheid boven 80%.
▪ Gebruik vloeistofleidingen die ≥5 mm dikker zijn.
▪ Gebruik gasleidingen die ≥20 mm dikker zijn.
Isolatie afdichten
Breng afdichting aan tussen de isolatie en het voorpaneel van de
unit om te voorkomen dat er water of condenswater in de unit
terechtkomt.
b
a
a
a
b
a
a
Afdichtingsmateriaal
b
Voorpaneel
14
Elektrische installatie
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
WAARSCHUWING
Gebruik
ALTIJD
een
stroomtoevoerkabel.
OPMERKING
De afstand tussen de kabels voor hoge spanning en deze
voor lage spanning moet minstens 50 mm bedragen.
14.1
Over het voldoen aan de normen
inzake elektriciteit
Deze apparatuur (LRYEN10A7Y1 en LRNUN5A7Y1) is conform
met:
▪ Deze apparatuur is conform met EN/IEC 61000‑3‑11 op
voorwaarde dat de systeemimpedantie Z
aan Z
is op het interfacepunt tussen de voeding van de
max
gebruiker en het openbare systeem.
▪ EN/IEC 61000‑3‑11 = Europese/Internationale Technische
Norm
die
de
spanningsveranderingen,
flikkeren in openbare laagspanningssystemen voor apparatuur
met een nominale stroom ≤75 A.
▪ Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de installateur of
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen, indien nodig
in
overleg
met
de
distributienetwerkbeheerder,
apparatuur alleen wordt aangesloten op een voeding met een
systeemimpedantie Z
kleiner dan of gelijk aan Z
sys
▪ Deze apparatuur is conform met EN/IEC 61000‑3‑12 op
voorwaarde dat de systeemimpedantie S
S
is op het interfacepunt tussen de voeding van de gebruiker en
sc
het openbare systeem.
▪ EN/IEC 61000‑3‑12 = Europese/internationale technische norm
die
de
grenzen
vastlegt
geproduceerd door apparatuur aangesloten op openbare
laagspanningssystemen met een ingangsstroom >16 A en
≤75 A per fase.
▪ Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de installateur of de
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen, indien nodig
in
overleg
met
de
distributienetwerkbeheerder,
CO₂ Conveni-Pack buitenunit en capacity up unit
meeraderige
kabel
kleiner dan of gelijk
sys
beperkingen
vastlegt
voor
spanningsschommelingen
dat
.
max
groter dan of gelijk aan
sc
inzake
harmonische
stromen
dat
LRYEN10A7Y1+LRNUN5A7Y1
4P605461-1B – 2020.08
als
en
de
de