Inblaastemperatuur
Verwarming of koeling
Nachttemperatuur
Ventilatiestanden
Economische ventilatie
Nachtventilatie
Change-over-regeling
Ruststand
Op het bedieningspaneel kan de minimale inblaastemperatuur van de
verwarmings- of koelingsregeling worden ingesteld (cascade-regeling, zie ook
Beheerdersniveau). De maximale inblaastemperatuur is 50 °C.
De regelaar schakelt automatisch tussen verwarming en koeling. Daarvoor
wordt gebruik gemaakt van een dode band. Deze is instelbaar (zie
Installateursniveau). Zodra het verschil tussen de gemeten ruimtetemperatuur
en de gewenste ruimtetemperatuur groter is dan de dode band, schakelt de
regelaar over op koeling. De gewenste temperatuur op het bedieningspaneel
wordt dan met de waarde van de dode band verhoogd.
In de nachtstand handhaaft de regeling de ruimtetemperatuur op een
ingestelde waarde (zie Beheerdersniveau). De standaardwaarde is 15 °C. De
regelaar schakelt het toestel in op toerental 3 als de ruimtetemperatuur
0,5 °C daalt onder de ingestelde temperatuur. Als de ruimtetemperatuur is
gestegen tot 0,5 °C boven de ingestelde temperatuur, schakelt de regelaar
het toestel weer uit.
Op het bedieningspaneel kan worden gekozen uit drie ventilatiestanden
(toestellen met ventilatie). Het ventilatortoerental van elke ventilatiestand
kan op de regelaar worden ingesteld (zie Installateursniveau). Via de uitgangen
kan de regelaar de ventilatiestand doorgeven die door de gebruiker gekozen
is. Met dit signaal kan een afzuigventilator worden aangestuurd.
De regeling bepaalt automatisch het ventilatortoerental dat nodig is om de
gewenste ruimtetemperatuur te bereiken. Dit toerental kan hoger zijn dan
het toerental voor ventilatie. Op dat moment zou meer ventilatielucht dan
nodig worden opgewarmd of gekoeld. Om energie te besparen en om de
gewenste ruimtetemperatuur sneller te bereiken, opent en sluit de regelaar
de ventilatieklep dan volgens een bepaald tijdsinterval. De regelaar berekent
het interval zodanig dat de gekozen ventilatiestand gehandhaafd wordt. De
duur van de open-dichtcyclus kan worden ingesteld. De functie kan ook
worden uitgeschakeld (zie ook Installateursniveau).
De regelaar kan in de nachtstand via de ingang op ventilatiestand 1 worden
geschakeld. Het toestel kan dan koele buitenlucht aan de ruimte toevoeren
om de koelbehoefte overdag te reduceren. Het ventilatortoerental van
ventilatiestand 1 is instelbaar (zie ook Ventilatiestanden).
De regelaar kan fabrieksmatig zodanig worden ingesteld dat deze geschikt is
voor een change-over-regeling. Een toestel dat is aangesloten op een twee-
pijpssyteem kan dan koelen in de zomer en verwarmen in de winter. Via de
ingang kan de regelaar opdracht worden gegeven over te schakelen naar de
zomerstand (zie Ingang). Bij een regelaar die op deze wijze is geconfigureerd
kan geen andere functie aan de ingang worden toegewezen.
De regelaar kan via het bedieningspaneel in een ruststand worden geschakeld.
In deze stand reageert de regelaar niet meer op signalen op de ingang. Ook
de ingestelde nachttemperatuur is niet langer van toepassing. De regelaar
voorkomt alleen dat de ruimtetemperatuur lager wordt dan 5 °C.
maart 2001
2/8