GASLUCHTVERHITTERS
- 93.121 -
GASAANSLUITING - INGEBRUIKNAME
2009 - TEC0901GLV
GASAANSLUITING
Bereken nauwkeurig de leidingsdiameter in functie van het gasdebiet en de leidingslengte.
De leidingsverliezen mogen niet meer dan 5% van de voedingsdruk bedragen.
Controleer de dichtheid van het gascircuit door middel van een lektest.
De gasleiding moet geplaatst worden volgens de geldende voorschriften.
AANSLUITING VAN DE GASLUCHTVERHITTERS
De gasluchtverhitters werken op een toevoerdruk van 20 tot 25 mBar voor armgas of rijkgas of 37 mBar voor propaan
toestellen
1°/ De druk van de gasvoeding stemt overeen met de ingangsdruk van het toestel :
In dit geval, sluit voor elk toestel een gasafsluiter (1) en een gasfilter (2) aan.
2°/ De druk van de gasvoeding is hoger dan de ingangsdruk van het toestel :
In dit geval sluit voor elk toestel een gasafsluiter (1) en een gasfilter (2) en een gasdrukregelaar (3), om de voedingsdruk te
verminderen, aan.
OPGEPAST : indien de gasvoedingsdruk hoger is dan de max. toegelaten druk van het electrogasventiel, dan heeft dit een
onherstelbare schade tot gevolg. (electro-gasventiel wordt permanent geblokkeerd en moet vervangen worden)
Om het toestel aan te sluiten, gebruik de aansluiting nr 4 en de dichting nr 5, die meegeleverd zijn met het toestel. Sluit
alles aan op de gasleiding alvorens aan te sluiten op het toestel.
De dichtheid controleren van alle aansluitingen , tot het electrogasventiel.
1
2
3
4
5
voeding
1: gasafsluiter
2: gasfilter
3: gasdrukregelaar
Controleer op dichtheid tot het electro-gasventiel
4: aansluiting
5: dichting
INGEBRUIKNAME
1 - Alvorens de ingebruikname, moet de regeling op de warmtevraag worden ingesteld.
De controlekast test het rustcontact van de luchtpressostaat, en laat daarna de rookgasextractor starten. De goede werking
wordt gecontroleerd door de differentieelpressostaat die ingeval van luchttekort verhindert dat de controlekast haar cyclus
volgt.
2 - Na de voorventilatie, treedt de ontstekingselectrode in werking en het electrogasventiel laat gas door naar de
inspuitmondstukken.
3 - Als het gas /luchtmengsel niet ontvlamt, of indien de vlam niet gedetecteerd wordt door de ionisatiesonde, wordt de
opstartcyclus opnieuw herhaald. Wanneer er een 2de maal geen vlam gedetecteerd wordt, gaat de relais over in veiligheid.
4 - Eénmaal de brander brandt, wordt de ventilator later in werking gezet, en blijft in werking zolang de uitblaastemperatuur
hoger is dan de vooringestelde temperatuur van de ventilatorthermostaat (35°C tot 40°C).
5 - Indien de ventilator niet werkt, onderbreekt de oververhittingsthermostaat de brander als de temperatuur in de
warmtewisselaar hoger wordt dan 90°C.
OPGEPAST
Nooit de voedingsspanning naar het toestel onderbreken indien de ventilator nog draait. Want bij een niet-afkoeling van de
warmtewisselaar kan de oververhittingsthermostaat uitvallen, en kan de warmtewisselaar beschadigd worden.