• Wanneer de ruimtetemperatuur erg laag is, zal de buitenunit langzaam invriezen. Hierdoor lopen
de prestaties terug. De unit zal van tijd tot tijd de 'defrost' opstarten. Gedurende deze defrost-
periode zal het OPER TION-lampje (groen) knipperen en het verwarmen zal stoppen.
Koelen (COOL)
• Deze functie wordt gebruikt voor het koelen van de ruimte.
Ontvochtigen (DRY)
• Deze functie wordt gebruikt bij geleidelijke koeling en tegelijkertijd voor ontvochtiging van
de ruimte.
• De ruimte kan niet verwarmd worden tijdens het ontvochtigen.
• Gedurende de ontvochtiging (DRY) werkt de ventilator van de airconditioner op lage snelheid om
de gewenste luchtvochtigheid te bereiken. De ventilator stopt af en toe. De ventilator zal op lage
snelheid gaan draaien als de luchtvochtigheid toeneemt.
• De luchtsnelheid kan niet handmatig gewijzigd worden tijdens de ontvochtiging (DRY).
Circuleren (F N)
• Wordt gebruikt om de lucht in de ruimte te laten circuleren.
Tijdens verwarmen
Stel de thermostaat hoger in dan de ruimtetemeratuur. De functie verwarmen werkt niet als de
temperatuur lager is ingesteld dan de ruimtetemperatuur.
Tijdens koelen/ontvochtigen
Stel de thermostaat lager in dan de ruimtetemperatuur. De functie koelen/ontvochtigen werkt niet
als de thermostaat hoger ingesteld is dan de actuele ruimtetemperatuur (in de stand koelen werkt
alleen de ventilator).
Tijdens circuleren
De koel- en verwarmingsfunctie werken niet tijdens het circuleren.
11