6
Werking
6 Werking
1. CONTROLE VAN DE KLEP VOORAFGAAND AAN DE WERKING
- Voer lucht toe naar de actuator;
- Geef stroom aan de klep (via de regeleenheid);
- Open en sluit de klep meerdere malen;
- Controleer of de klep correct en regelmatig functioneert.
A = Onderste lift
B = Opening
C = Bovenste lift
LET OP!
Gevaar voor verbrijzeling van de handen. Gedurende de werking
bestaat gevaar voor verbrijzeling, veroorzaakt door de afvoerstomp.
NL-IST-B935-0923
A
B
C
17