= Rijstand (B):(Motor is ingeschakeld)
1. Zet de scootmobiel om te duwen altijd uit.
2. Duw niet te snel. Als de vooraf ingestelde snelheid wordt
overschreden tijdens het duwen, activeert de aandrijfmotor een
automatische rem om de scootmobiel af te remmen.
Zorg er na eventuele aanpassingen, reparatie of
onderhoud en voor gebruik voor dat alle hardware
stevig is vastgedraaid om letsel of schade te voorkomen.
7. DE SCOOTMOBIEL AFSTELLEN
Hieronder wordt beschreven hoe u uw Scootmobiel instelt en
afstelt voor een comfortabele en veilige rit.
7.1
ZITPOSITIE AANPASSEN
Trek de stoel-
1.
vergrendelingshendel
(1) omhoog en
beweeg de stoel naar
voren of naar
achteren naar de
gewenste positie.
2. Laat de
vergrendelingshendel
los en schakel het
vergrendelingsmecha
nisme in door de
stoel iets naar voren
en/ of naar achteren
te duwen.
Een niet juist vergrendelde stoel kan leiden tot ongevallen: zorg ervoor
dat de stoel goed is vergrendeld na aanpassing; als de stoel goed is
vergrendeld, beweegt deze niet wanneer u de stoel iets naar voren en
naar achteren probeert te duwen.