1.3. Toleranties Voor de goede werking van de machines moeten de uitlijnfouten binnen bepaalde grenzen blijven: uitlijntoleranties. Voor flexibele koppelingen zijn de maximaal toegelaten uitlijnfouten alleen afhankelijk van de draaisnelheid van de gekoppelde machines. Bovenstaande tabel geeft een overzicht van maximale uitlijnfouten in termen van ‘aanvaardbaar’...
2. Uitlijnen met de SHAFTALIGN 2.1. Opstelling In de meeste gevallen maakt u gebruik van de standaard kettingbeugels, zij bieden de meeste stabiliteit. Extra smalle- en magneetbeugels gebruikt u alleen als het niet anders kan. 1. Kies stangen die lang genoeg zijn om de laserstraal over de koppeling te laten schijnen (bij grote koppelingen kunt u handig gebruik maken van de boutgaten).
2.2. Afmetingen (DIMensies) Voer de gevraagde maten in. De meetnauwkeurigheid van de rolmaat volstaat. Opmerkingen: • Alle afmetingen worden opgemeten ten opzichte van de koppeling. In geval van tussenassen wordt de rechtse koppeling als referentie gebruikt. • Het midden van de koppeling is in de meeste gevallen niet tot op een millimeter nauwkeurig te bepalen maar dat is ook niet nodig.
Pagina 8
2.3. Meten 2.3.1. Nullen 1. Regel de laserstraal eerst naar het midden van de rode stofkap van de reflector door deze op en neer te verschuiven over de stangen (regelschroef aan de zijkant). Als u in de zij moet regelen, maak dan de beugel even los en schuif hem lichtjes over de as (de gele regelknop verandert de hoekstand van de prisma en dient voor de fijnafstelling na het wegnemen van de stofkap).
2.3.2. Standaard meetmodus: actieve klok Er wordt gemeten op de klassieke klokposities (12 – 3 – 6 – 9 uur) en/of de tussenposities. De elektronische waterpas is actief en maakt het mogelijk om het meetsysteem ‘grof’ te positioneren, dus binnen een zone van 22° rond de exacte positie. •...
2.4. Resultaten en correcties 2.4.1. Afwijkingen aan de koppeling Als u na de meting op de resultatentoets drukt verschijnt het resultatenscherm met de koppelingswaarden en voetposities: Voor iedere koppelingswaarde geeft de kleur van de cijfers de kwaliteit aan: blauw is perfect, groen acceptabel en rood slecht.
2.4.2. Verticale correcties: ondervullen met vulplaten Voor verticale correcties worden meestal vulplaten gebruikt. Het is dan ook niet nodig om de ‘Live Move’ modus in te schakelen. In het voorbeeld bovenaan moet u de voorste voeten met 0,4 mm ondervullen en de achterste voeten met 0,9 mm.
2.4.3. Horizontale correcties: de “Move” functie Na de verticale correctie voert u een nieuwe meting uit en als de resultaten voor het verticale vlak binnen de toleranties vallen kunt u overgaan tot de horizontale correctie. Druk op ‘Enter’ of op de ‘MOVE’-toets en selecteer ‘Move’. Als beweegrichting kiest u voor ‘Horizontaal’...
3. Andere meetmethodes (meetmodi) 3.1. Multipoint (meerpuntsmeting) - optioneel 1. Druk op ‘Menu’, selecteer ‘Meetmodus’ en dan ‘Multipoint’; 2. Draai de assen in de beginpositie en druk op “Enter”; 3. Draai de assen in de volgende meetpositie (willekeurig) en druk op ‘Enter’; 4.
3.2. Automatische ‘Sweep’ Continumeting ‘Sweep’ is de meest eenvoudige meetmodus: als de straal gecenterd is draait u de assen (willekeurige richting) en het meetsysteem begint automatisch met het opnemen van meetpunten tot u op ‘Enter’ drukt (of op de resultatentoets). •...
3.3. Statische meting Dit is de “klassieke” meetmethode met vaste meetposities. Deze methode wordt gebruikt als de ingebouwde inclinometer niet werkt: bij verticale opstelling of bij lage temperaturen. U kunt dezelfde regels toepassen als voor ‘Multipoint’ Iedere meetpositie geeft u zelf aan door op de pijltoetsen te drukken:...
Pagina 16
3.4. Ongekoppelde assen Gebruik hiervoor bij voorkeur de multipoint meetmodus omdat u dan op willekeurige posities kunt meten en op meer dan 4 posities (bij voorkeur 5) • Start de multipoint meetmodus zoals bij gekoppelde assen en meet de eerste positie; •...
Pagina 17
4. Optionele beugels 4.1. Compacte magneetbeugel ALI 2.112 Het meest gebruikte alternatief voor de compacte kettingbeugel. Speciaal ontworpen om een stevige bevestiging te verzekeren op vlakke, magnetische oppervlakken. Zorg er voor dat het bevestigingsoppervlak schoon en vlak is. Probeer zo dicht mogelijk bij de rand van de koppeling te bevestigen om de kortste stangen te kunnen gebruiken.
4.2. Extra smalle beugel ALI 2.109 Biedt uitkomst als er weinig ruimte is voor de opstelling. In de kleine uitvoering kan hij gebruikt worden op asdiameters tot 100 mm en in de grote uitvoering tot 160 mm.
4.3. Magneetbeugel voor boutgaten en andere toepassingen, ALI 2.106 Misschien de meest veelzijdige magneetbeugel die het onder andere mogelijk maakt om het meetsysteem aan de voorkant van de koppelingsflens te bevestigen. De beugel is in de eerste plaats ontworpen om een opstelling rond een boutgat te maken.
Pagina 20
4.4. Magnetische glijbeugel ALI 2.230 Als een van de assen absoluut niet getornd kan of mag worden, dan kan deze beugel gebruikt worden om rond de as of rond de rand van de flens te schuiven. Het is van het grootste belang dat de as of de flens zeer nauwkeurig is afgewerkt, vlak en schoon.
Pagina 21
4.5. Offset adapter ALI 2.244-L Een klein en handig hulpmiddel voor situaties waarbij de afstand tussen de twee beugels te klein is om het meetsysteem te kunnen monteren of als een van de twee componenten ergens tegenaan komt bij het draaien.
Pagina 22
5. Losse voet (Soft Foot) 5.1. Meetprocedure Controle en correctie van de losse voet is een essentieel onderdeel van iedere uitlijning. De meting wordt gestart door op ‘Enter’ te drukken van op het resultatenscherm, door op ‘Menu’ te drukken of (de snelste manier) met de ‘Soft Foot’-toets opa het toetsenbord. Zet het meetsysteem ongeveer horizontaal en volg de aanwijzingen op het scherm.
Pagina 23
5.2. Parallelle losse voet Als de meetwaarden in de ene diagonaal zeer klein zijn (minder dan 0,05 mm) en in de andere diagonaal groot en van dezelfde grootteorde, dan is er waarschijnlijk sprake van een parallelle losse voet. In bovenstaand voorbeeld zou de voet rechtsonder bijvoorbeeld ongeveer 0,2 mm te kort kunnen zijn.
5.3. Kipvoet Als slechts een van de voeten een beduidende afwijking heeft, is er waarschijnlijk sprake van een kipvoet: een voet die slechts gedeeltelijk van de fundatie los komt. In dergelijke gevallen moet men met voelermaten of met dunne vulplaten vaststellen waar de opening zich bevindt.