• Wordt het apparaat AC-gevoed, voldoet de voor de sensorvoeding intern opge-
wekte kleinspanning aan de SELV-criteria.
5.3 Aansluiten van de sensoren
Houd ook bij de aansluiting van de sensoren de SELV-criteria aan, zodat op de
sensor geen aanraakgevaarlijke spanningen aanwezig zijn of deze naar het ap-
paraat worden overgebracht.
5.4 Relaisuitgangen
De spanning tussen de verschillende uitgangsstroomkringen (klemmen 4, 5, 6
naar klemmen 7, 8, 9 naar klemmen 10, 11, 12) mag de toegestane maximum-
waarde van 300 V AC niet overschrijden.
Miniatuurzekering volgens IEC60127-2 blad 1 gebruiken (≤ 5 A snel).
6 Instellingen
LOW VOLTAGE
WIRE BREAK-
RELAY
TEMP-
RELAY
SWITCH
POINT-
RELAY
FLOW
TEMP
1
2
3
1. Keuze van het bewaakte medium:
Leveringstoestand: Bewaking van vloeibare media. Voor de bewaking van
gasvormige media: Klemmen 23 / 24 overbruggen.
LED-balk
- rode LED brandt: Stroming onder het
4
schakelpunt
1
- gele LED brandt: Relais aangetrokken,
5
stroming heeft het schakelpunt bereikt
- groene LED brandt: Stroming boven het
schakelpunt
2
Potentiometer (schakelpunt stroming)
3
Potentiometer (schakelpunt temperatuur)
LED rood (WIRE BREAK/RELAY): brandt bij
4
leidingbreuk of kortsluiting van de sensorlei-
dingen
LED rood (TEMP/RELAY): brandt bij over-
5
schrijding van de ingestelde mediumtempera-
tuur
NL
7