De camera met een Garmin navigatietoestel koppelen
U kunt de camera koppelen met een compatibel Garmin navigatietoestel. Ga voor meer informatie over
compatibele Garmin toestellen naar de productpagina op garmin.com/bc40.
1 Werk uw navigatietoestel bij met de nieuwste softwareversie.
Uw toestel ondersteunt de BC 40 camera mogelijk alleen met de nieuwste software. Raadpleeg de
gebruikershandleiding van uw navigatietoestel voor meer informatie over het bijwerken van de software.
2 Plaats de batterijen in de camera.
De camera schakelt automatisch over op de koppelmodus en het blauwe lampje gaat knipperen wanneer de
camera in de koppelmodus staat. De camera blijft gedurende twee minuten in de koppelmodus. Als de
koppelmodus is verlopen, kunt u de batterijen verwijderen en opnieuw plaatsen.
3 Plaats het compatibele Garmin navigatietoestel buiten uw voertuig, maar binnen 1,5 m (5 ft.) van de camera
en schakel het navigatietoestel in.
Het toestel detecteert uw camera automatisch en vraagt u om ermee te koppelen.
4 Selecteer Ja.
TIP: Als het navigatietoestel de camera niet automatisch detecteert, kunt u
nieuwe camera toe selecteren om de camera handmatig te koppelen met het toestel.
Het toestel wordt gekoppeld aan uw camera.
5 Voer een naam in voor de camera (optioneel).
U kunt het beste een beschrijvende naam gebruiken die de locatie van de camera duidelijk aangeeft.
6 Selecteer OK.
Opnamen van de draadloze camera weergeven
Dit toestel kan, indien correct gebruikt, helpen het omgevingsbewustzijn te verbeteren. Als het toestel niet
correct wordt gebruikt, kunt u worden afgeleid door het scherm. Dit kan leiden tot ongelukken met zwaar letsel
of de dood tot gevolg. U kunt het scherm altijd in één oogopslag zien wanneer het voertuig in beweging is om te
voorkomen dat u afgeleid raakt.
Selecteer
in het beginscherm of op de kaart.
De begeleidingslijnen uitlijnen
Voor optimale referentie moeten de begeleidingslijnen zijn uitgelijnd met de buitenste randen van uw voertuig. U
dient de begeleidingslijnen voor elke achteruitrijcamera afzonderlijk uit te lijnen. Als u de camerahoek wijzigt,
dient u meteen de begeleidingslijnen opnieuw uit te lijnen.
1 Parkeer uw voertuig met de bestuurderszijde parallel aan een stoeprand, oprit of lijn van een parkeervak.
TIP: U kunt uw voertuig bijvoorbeeld stoppen in het midden van een parkeervak en daarna vooruit rijden tot in
het volgende parkeervak. Op die manier kunt u de parkeervaklijnen achter het voertuig als referentiepunten
gebruiken bij het uitlijnen.
2 Kies
> Draadloze camera's op het gekoppelde Garmin navigatietoestel.
3 Selecteer de naam van de gekoppelde camera en selecteer Begeleidingslijnen > Pas begeleidingslijnen aan.
80
WAARSCHUWING
> Draadloze camera's > Voeg
Appendix