1.1 Werking en beveiligingen (3)
1.1.2 Beveiligingen
Ionisatie-elektrode (82)
De hulpprint (100) controleert d.m.v. de ionisatie-
elektrode (82) continu of de vlam aanwezig is. De
vlamsignaal led (190) zal branden als er een
ionisatiestroom wordt gemeten.
Beschermingsthermostaat (50)
Om de warmtewisselaar (27) te beveiligen tegen koken
is een beschermingsthermostaat (50) aangebracht.
Wanneer deze thermostaat een temperatuur van >88
meet wordt het toestel uitgeschakeld. Het toestel komt
weer in bedrijf als de temperatuuroverschrijding is
opgeheven.
Maximaalthermostaat (49)
Als deze thermostaat een cv-aanvoertemperatuur van
meer dan 100
o
C meet, wordt het toestel uitgeschakeld.
Als de temperatuuroverschrijding binnen 10 seconde is
opgeheven vindt er één herstart plaats, anders gaat het
toestel in vlamstoring.
Laagwaterdrukbeveiliging (114)
Als de waterdruk onder ca. 1,0 bar komt, zal de laag-
waterdruk led (
) gaan branden. Het toestel kan nu
niet ontsteken. Als de druk boven de 1 bar stijgt, zal deze
storing automatisch opgeheven worden.
Overstortventiel cv-zijdig (14)
Dit overstortventiel zal bij een cv-druk die hoger is dan
3 bar inwerking treden en cv-water lozen.
Vorstbeveiliging (34)
Het toestel heeft een vorstbeveiligingsfunctie via de cv-
aanvoersensor (34). Als de temperatuur bij deze sensor
o
onder de 5
C daalt, zal het toestel op laagstand gaan
branden en pas uitschakelen als de cv-aanvoersensor
(34) een temperatuur van 18
Pompbeveiliging (32)
Om te voorkomen dat de cv-pomp (32) vast gaat zitten
wordt de pomp na iedere tapwatervraag 1 seconde
bekrachtigd.
Voldoende luchttransport (43)
Om te garanderen dat er voldoende verbrandingslucht
door het toestel stroomt wordt de stroming gecontroleerd
middels een drukverschilmeting.
• Tijdens opstartprocedure;
Bij onvoldoende luchttransport wordt het gasblok niet
aangestuurd en volgt geen ontsteking. De ventilator
blijft bekrachtigd.
• Tijdens het branden;
Bij onvoldoende luchttransport wordt het gasblok
gesloten en dooft de vlam. De ventilator blijft bekrach-
tigd tot einde warmtevraag. Bij voldoende luchttransport
ontsteekt het toestel weer.
8
o
C
o
C meet.
Vlamcontrole
Tijdens het ontsteken en het branden van het toestel
wordt de verbranding van het gas gecontroleerd door
middel van een ionisatiemeting. De vlamindicator (190)
brandt als er een ionisatiestroom op de ionisatie-
electrode (82), wordt gemeten. Als de ionisatiestroom
tijdens de ontsteekfase wegvalt, zal er één herstart
plaatsvinden. Als het ionisatiesignaal tijdens de brand-
fase wegvalt zal er geen herstart plaatsvinden en gaat het
toestel in vlamstoring.
Vlamstoring
De vlamstoring wordt aangegeven door de
vlamstoringsindicator (198). Bij vlamstoring wordt het
gasblok niet meer aangestuurd, en het toestel wordt
vergrendeld. Het toestel kan pas weer in bedrijf genomen
worden als het toestel is ge-"RESET".
DOMINA F24E