Werkveiligheid
•
Zorg ervoor dat zich niemand vlakbij de machine bevindt,
wanneer u de motor start, de aandrijving inschakelt of
rijdt.
•
Maak het terrein schoon van voorwerpen zoals stenen,
speelgoed, draden enz. die door de messen opgenomen
en weggeslingerd kunnen worden.
•
Pas op voor de uitworp en richt die niet op iemand.
•
Kijk altijd naar beneden en naar achteren voor en tijdens
het naar achteren rijden. Hou zowel kleine als grote
obstakels in de gaten.
•
Rem af voordat u de bocht omgaat.
•
Zet de messen uit wanneer u niet maait.
•
Wees voorzichtig bij het ronden van een vast voorwerp,
zodat de messen er niet tegen aan komen. Rijd nooit over
vreemde voorwerpen heen.
•
Gebruik de machine alleen bij daglicht of tijdens andere
goed verlichte omstandigheden. Hou de machine op
veilige afstand van gaten en andere ongelijkmatigheden
in de grond. Wees opmerkzaam op andere mogelijke
risico's.
•
Gebruik de machine nooit als u moe bent, alcohol heeft
gedronken of andere drugs heeft ingenomen of wanneer
u medicijnen gebruikt die uw gezichtsvermogen,
beoordelingsvermogen of coördinatievermogen negatief
beïnvloeden.
•
Gebruik de machine nooit bij slecht weer, zoals mist,
regen, op vochtige of natte plekken, bij krachtige wind,
strenge kou, kans op blikseminslag enz.
•
Pas op voor verkeer wanneer u vlakbij een weg werkt of
deze oversteekt.
Instrumentenpaneel
Op de console onder het stuur zitten controlelampjes.
1
2
3 4
5
1 Temperatuurmeter voor koelvloeistof *
2 Oliedruk, controleer het oliepeil en vul indien nodig bij.
3 Geeft gloeien van de bougies aan
4 Batterij opladen.
5 Bedieningselementen voor het aandrijven van de bladen
van de maai-inrichting geactiveerd
6 De parkeerrem is ingeschakeld.
7 Koplampen ingeschakeld
* Temperatuursensor van koelvloeistof. De motor is
vloeistofgekoeld. Als een hoge motortemperatuur wordt
aangegeven, moet u eerst de motor stationair laten draaien
om de temperatuur de verlagen. Schakel de transmissie uit
Controleer het koelvloeistofpeil en vul indien nodig bij.
Controleer ook of het koelerrooster en de koeler schoon en
niet verstopt zijn. Het rooster zit achter op de machine boven
op de motorkap.
BEDIENING
6
7
Rijden met de zitmaaier
WAARSCHUWING! Zorg ervoor dat takken
!
niet bij de pedalen kunnen bij het maaien
onder struiken.
Lokaliseer en markeer stenen en andere
vaste voorwerpen om te vermijden dat u hier
tegenaan rijdt.
•
Los de handrem voordat u gaat rijden
•
Tijdens het rijden moet de gashendel op maximaal
toerental staan, de zogeheten werkstand.
•
Druk voorzichtig een van de pedalen in tot de gewenste
snelheid wordt bereikt. Bij het vooruit rijden wordt pedaal
(1) gebruikt en bij achteruit rijden pedaal (2).
1
(P 525D)
Het pedaal voor vooruitrijden is uitgerust met een nok, die
met de voet kan worden bediend. Wanneer de nok zich in de
stand voor volle snelheid (2) bevindt, kan de bestuurder het
pedaal voor vooruitrijden helemaal intrappen. Voor meer
informatie, zie 'Snelheidsregeling'.
WAARSCHUWING! Gebruik de zitmaaier
!
nooit op terrein dat meer dan 10° helt. Maai
hellingen recht naar boven en recht naar
beneden, nooit dwars. Vermijd plotselinge
richtingsveranderingen.
2
– 17
Dutch