Werking
De apparaten kunnen in
de overeenkomstige bedrijfsmodi
worden gebruikt voor de verwarming
van de lucht resp. de luchtcirculatie
(schakelaarpositie 1).
Het verwarmingsvermogen kan
in 2 niveaus (schakelstand 2 en 3)
worden ingesteld.
Om een constante
ruimtetemperatuur te kunnen
waarborgen, moet de
apparaten van een ingebouwde
kamerthermostaat worden
voorzien.
De thermostaat schakelt bij
het bereiken van de ingestelde
temperatuur het verwarmingsbedrijf
uit en bij het onderschrijden van de
geselecteerde temperatuur weer in.
De ingebouwde
temperatuurbegrenzer schakelt het
apparaat bij niet-toegestane hoge
temperaturen uit en na afkoeling
automatisch weer in.
Na het uitschakelen van
de apparaten middels de
bedrijfsschakelaar of door
de kamerthermostaten loopt
de luchttoevoerventilator
voor de afkoeling van de
verwarmingsweerstanden een
bepaalde tijd na en schakelt deze
zelfstandig uit.
LET OP
De stroomaansluiting nooit
voor beëindiging van de gehele
nakoelfase onderbreken.
Voor schade aan de apparaten door
oververhitting kan geen aanspraak
op garantie worden gemaakt.
Inbedrijfstelling
Met de bediening en bewaking van
de apparaten moet een persoon
worden belast die voldoende is
geïnstrueerd over de overeenkomstige
omgang met het apparaat.
1. De netspanning op
overeenstemming met
de apparaatspanning controleren.
400V/3~N/50 Hz.
2. De keuzeschakelaar
in stand "0" (uit)
zetten.
3. De voedingsstekker
van het apparaat
aansluiten op een
correct geïnstalleerd
stopcontact.
400V/3~N/50Hz
AANWIJZING
De elektrische aansluiting
van de apparaten moet
op een aansluitpunt met
aardlekschakelaar volgens
VDE 0100, deel 55 geschieden.
LET OP
Verlengingen van de aansluitkabel
mogen alleen worden uitgevoerd
door geautoriseerd elektrotechnisch
vakpersoneel, waarbij gelet moet
worden op het opgenomen vermogen
van het apparaat en de kabellengte
en waarbij rekening moet worden
gehouden met het gebruik ter plaatse.
Verwarmen
De apparaten werken volledig
automatisch en zijn afhankelijk
van de op de thermostaat
ingestelde temperatuur.
1. De gewenste
ruimtetemperatuur
op de thermostaat
instellen.
2. De keuzeschakelaar,
afhankelijk van
het gewenste
verwarmingsvermogen,
in stand "2" = 4,5 kW
of "3" = 9 kW schakelen.
AANWIJZING
Voor een optimaal bedrijf mogen
de apparaten niet worden gebruikt
bij een omgevingstemperatuur
die hoger is dan 25 °C.
Ventileren
In deze stand draait uitsluitend
de luchttoevoerventilator. Een
thermostatische regeling en een
verwarmingsbedrijf zijn niet mogelijk.
1. De keuzeschakelaar
in stand "1"
Ventileren zetten.
LET OP
Alle kabelverlengingen mogen
alleen in uit- resp. afgerolde
toestand worden gebruikt.
5