6. CONTROLE VOORAFGAAND AAN DE
CONFIGURATIE
Controles voorafgaand aan het inschakelen
1) Controleer of alle schroeven en aansluitingen goed vastzitten.
2) Controleer of alle fasekabels goed zijn aangesloten.
3) Controleer of de ethernetkabel goed is aangesloten.
4) Controleer de stroomdoorvoer bij de overstroombeveiliging, de
aardlekbeveiliging of de installatieautomaat in de meterkast
alvorens de beveiliging van het laadstation in te schakelen.
Het laadstation inschakelen
1) Schakel de voeding in voor het circuit waarin het laadstation is
geïnstalleerd.
Terwijl het laadstation initialiseert knippert de ledlamp geel.
2) Wacht tot de ledlamp stopt met knipperen en uit blijft om aan te
geven dat de initialisatie voltooid is. Dat kan 5 tot 10 minuten
duren.
Opmerking: Een aardingsfout, lekstroom of defect relais kan
De lader kan nu worden geconfigureerd.
ertoe leiden dat de overstroombeveiliging of
aardlekbeveiliging wordt aangesproken. Neem
contact op met de installateur of leverancier(s)
als het product ook na het resetten van de
beveiliging niet kan worden ingeschakeld of als
de beveiligingsvoorzieningen opnieuw geactiveerd
worden.
28