9. Diagram voor het opsporen van storingen
Storing
De dosering is gestopt
of de uitvoer is te laag.
Pomp doseert te weinig
of te veel.
Pomp doseert
onregelmatig.
De aftapopening lekt.
Frequente
membraanbreuken.
Gerelateerde informatie
5.15 Anti-cavitatie
7. Kalibratie
Oorzaak
Kleppen lekken of zijn geblokkeerd. Controleer en reinig de kleppen.
Kleppen onjuist geïnstalleerd.
Zuigklep of zuigleiding/slang lekt of
is geblokkeerd.
Zuighoogte te hoog.
Viscositeit te hoog.
Pomp niet gekalibreerd.
Pomp niet gekalibreerd.
Kleppen lekken of zijn geblokkeerd. Controleer en reinig de kleppen.
Membraan defect.
Membraan niet correct bevestigd.
Tegendruk te hoog (gemeten aan
de persaansluiting van de pomp).
Sediment in doseerkop.
Oplossing
Verwijder de kleppen en plaats deze terug.
Controleer of de pijl op het klephuis in de
richting van de vloeistofstroom wijst. Controleer
of alle O-ringen correct zijn aangebracht.
Reinig de zuigleiding / -slang en sluit deze af.
Installeer de pomp in een lagere positie.
Installeer een aanzuigreservoir.
Selecteer de anti-cavitatie functie, zie paragraaf
Anti-cavitatie.
Installeer een leiding/slang met een grotere
dwarsdoorsnede.
Plaats veerbelaste kleppen.
Kalibreer de pomp, zie paragraaf Kalibratie.
Kalibreer de pomp, zie paragraaf Kalibratie.
Installeer een nieuw membraan.
Installeer een nieuw membraan en controleer of
het membraan correct is bevestigd.
Controleer het systeem. Controleer de
injectieklep.
Reinig/spoel de doseerkop.
547