In rusttoestand (relais niet geschakeld) is het "O"-contact (opener-contact)
van een relais geleidend verbonden met het "C"-contact.
Let beslist op de aanwijzingen in het hoofdstuk "Werkingsvoorwaarden"
betreffende aansluitlast, aarding van de verbruikers en de aanwijzingen
aangaande kabeldoorsnede van de aansluitkabels enz.!
Aansluiten van de temperatuurvoelers
Let op!
Hier mogen alleen temperatuurvoelers van het type PT 1000 (b.v. bestnr. 10
99 75 of 10 80 57) toegepast worden!
De temperatuurvoelers worden aangesloten op de met "FÜHLER 1" en
FÜHLER 2" aangeduide schroefklemmen.
Voeler 1 moet aan de warmtebron (b.v. zonnepaneel) gemonteerd worden,
voeler 2 aan de warmteopslag (ketel).
Bedienen van het apparaat
Bedieningsgedeelte
14
(1)
UP-toets
Als het apparaat met de SET-toets in de programmeermode gebracht
is, kan met de UP-toets de desbetreffende temperatuurwaarde met 1
°C verhoogd worden. Samen met de DOWN-toets (2) kan in het
desbetreffende programmapunt een reset uitgevoerd worden.
(2)
DOWN-toets
Als het apparaat met de SET-toets in de programmeermode gebracht
is, kan met de DOWN-toets de desbetreffende temperatuurwaarde
met 1 °C verlaagd worden. Samen met de UP-toets (1) kan in het
desbetreffende programmapunt een reset uitgevoerd worden.
(3)
SET-toets
Door op de SET-toets te drukken wordt het apparaat in de
programmeermode gebracht. Met elke verdere druk op deze toets
schakelt
u
een
programmapunt
temperatuurverschil (Differenz), de schakelhysteresis (Hysteresis) en de
maximale temperatuurwaarde (Maxwert) ingesteld worden en tevens
kan het apparaat gekalibreerd worden (Kal 0 / Kal 73). Verder kunnen
hier de beide schakelrelais (R1, R2) handmatig in- en uitgeschakeld
worden. door op de MODE-toets te drukken worden de ingestelde
parameters opgeslagen en verlaat u de programmeermode weer.
(4)
MODE-toets
Door op de MODE-toets te drukken kunnen tijdens de het gebruik
geregistreerde meetwaarden opgevraagd worden. Met iedere
volgende druk op deze toets schakelt het apparaat een meetwaarde
verder. Hier worden de max. op voeler 1 gemeten temperatuur (F1
max), de laagste op voeler F2 gemeten temperatuur (F2 min), het
maximale temperatuurverschil op voeler 2 (dT F2), het maximale
temperatuurverschil op voeler F1 (dT F1) getoond. Deze waarden
worden in het geheugen opgeslagen en kunnen ook na het uitvallen
van de stroom op elk moment weer opgeroepen worden.
(5)
Storings-LED
Deze LED licht op als er een breuk is in de sensorkabel of als een
sensor niet aangesloten is. Gelijktijdig klinkt er een waarschuwings-
signaal, het relais 1 wordt in- en relais 2 wordt uitgeschakeld.
verder.
Hier
kunnen
het
15