Maximale beeldgrootte — Het grootste beeld dat een projector kan
projecteren in een verduisterde kamer. Dit is doorgaans beperkt door het
focusbereik van de optische onderdelen.
Minimale afstand — De dichtst mogelijke positie waarop een projector een
beeld kan scherpstellen op het scherm.
NTSC — National Television Standards Committee. De Noord-Amerikaanse
standaard voor video en uitzendingen met een videoformaat van 525 lijnen
aan 30 beelden per seconde.
PAL — Phase Alternating Line. Een Europese standaard voor video en
uitzendingen met een videoformaat van 625 lijnen aan 25 beelden per
seconde.
Beeld omkeren — Functie waarmee u het beeld horizontaal kunt
spiegelen. Wanneer tekst, afbeeldingen, enz. worden gebruikt bij een
normale voorwaartse projectie, worden ze achterwaarts weergegeven.
Beeld omkeren wordt gebruikt voor projectie achteraan.
SVGA — Super Video Graphics Array — 800 x 600 pixels.
SXGA — Super Extended Graphics Array,—1280 x 1024 pixels.
UXGA — Ultra Extended Graphics Array—1600 x 1200 pixels.
VGA — Video Graphics Array — 640 x 480 pixels.
XGA — Extended Video Graphics Array — 1024 x 768 pixels.
WXGA — Wide Extended Graphics Array — 1280 x 800 pixels.
Zoomlens — Lens met een variabele brandpuntsafstand waarmee operator
zijn beeld kan in- of uitzoomen om het kleiner of groter te maken.
Verhouding zoomlens — Is de verhouding tussen het kleinste en grootste
beeld dat een lens kan projecteren vanaf een vaste afstand. Een
zoomlensverhouding van 1,4:1 betekent bijvoorbeeld dat een beeld van 10
ft. zonder zoom een beeld van 14 ft. zou zijn bij volledige zoom.
Woordenlijst
85