Actief koelen en verwarmen
Tenslotte kan de binnentemperatuur worden geregeld
door de ingeblazen lucht te koelen of te verwarmen. Het
setpoint hiervoor kan worden ingesteld met behulp van
P 4.70. De eindgebruiker kan deze temperatuur rechtstreeks
wijzigen met de op en neer toetsen. De verwarming wordt
geblokkeerd als het buiten warmer is dan P 4.72 graden,
en de koeling wordt geblokkeerd als het buiten kouder is
dan P 4.71 graden. Het koelen en verwarmen gebeurt door
middel van een aan/uit regeling op basis van de uit de
ruimte afgezogen lucht. Als de lucht kouder is dan P 4.70 +
P 5.33 - P 5.31, dan wordt de verwarming vrijgegeven. De
verwarming wordt dan geregeld door een externe regelaar
via het vrijgaverelais of via de interne regeling via de 0-10V
uitgang.
Bij de interne regeling wordt de inblaastemperatuur
bepaald door P 4.70 + P 5.37 begrensd op de maximale
kanaaltemperatuur (P 5.35). Mocht de kanaaltemperatuur,
bij welke regeling dan ook, boven de maximale kanaal-
temperatuur komen dan wordt de verwarmingsvrijgave
weggenomen.
Als de lucht warmer is dan P 4.70 + P 5.32 + P 5.30, dan
wordt de koeling vrijgegeven. De koeling wordt dan
geregeld door een externe regelaar via het vrijgaverelais of
via de interne regeling via de 0-10V uitgang.
Bij de interne regeling wordt de inblaastemperatuur,
bepaald door P 4.70 - P 5.36, begrensd op de minimale
kanaaltemperatuur (P 5.34). Mocht de kanaaltemperatuur,
bij welke regeling dan ook, onder de minimale kanaaltem-
peratuur komen dan wordt de koelingsvrijgave weg-
genomen.
Alarm uitgang
Op de bypass en de comfort print is een 0V, 10V alarm
uitgang geplaatst. Deze kan maximaal 5mA leveren om bv.
een solid-state relais aan te sturen. Indien er geen alarm is
wordt er 10V uitgestuurd en in het geval van een alarm 0V.
4 .3 Elektrische installatie klimaatbox en de
digitale regeling zonder bypass
1. Zorg voor een elektrische voeding 230 Volt ter plaatse
van de bestemming van de EuroAir klimaatbox.
2. Voor de afstandsbediening dient een 4-aderige 0,5 mm
laagspanningstuurkabel vanaf de EuroAir klimaatbox
naar de ruimtebediening gelegd te worden.
3. Plaats de externe digitale regeling naast de EuroAir
klimaatbox, zodanig dat deze voor bediening toegan-
kelijk blijft.
4. Verbind de voeding en stuurkabel met de digitale
regeling door de connector aan de onderkant in de
juiste stekker te steken.
5. Sluit de stuurkabel op de digitale regeling aan, en
plaats de 3-standenschakelaar of ruimtebediendeel.
Let op: bij aansluiting van het ruimtebediendeel
moet het aansluitschema goed opgevolgd worden
zodat geen verwisseling van spanningsdraden kan
16
plaatsvinden, welke kortsluiting kan veroorzaken .
Indien andere sensoren of regelcomponenten toege-
past worden, zoals vochtsensoren, luchtkwaliteit-
opnemer, filterbewaking etc., dienen deze op de
comfortprint, volgens het aansluitschema aangesloten
te worden.
6. Nadat alle bedradingen zijn uitgevoerd kan de 230
Volt voedingskabel aangesloten worden. Bij
aanpassingen of aanvullingen van regelcomponenten
dient eerst de 230 Volt voeding afgeschakeld te
worden door het uittrekken van de stekker uit wand-
contactdoos, of het uitschakelen van een revisieschake-
laar.
7. Bij in bedrijfstelling van de digitale regeling start
deze in de fabrieksmodus, zoals deze in deel 6 Interne
instellingen is opgegeven. Volg de instructie om de
EuroAir klimaatbox in de gewenste stand in te
regelen. Stel de tijdklok in op de actuele tijd en datum.
8. Controleer of de 3-standenschakelaar of ruimte-
bediening op de juiste ventilatorstand schakelt.
9. Regel de installatie in op de juiste gebalanceerde
volumestroom per ventilatorstand.
10. Controleer of alle stelmotoren van bypass of recircu-
latiekleppen reageren d.m.v. het mechanisch instellen
op een neutrale stand, welke aansluitend elektrisch
naar de ingestelde stand terugloopt.
11. Nadat deze testen zijn doorgevoerd zal de EuroAir
klimaatbox volgens ingestelde waardes automatisch
gaan functioneren.
De EuroAir klimaatbox moet nu in de laagstand draaien.
Indien de installatie niet goed functioneert (laag, midden
en hoog stand), controleer dan of de bedrading correct is
aangesloten op aansluitingen 10, 11 en 12 van de digitale
regeling.
4 .4 Vorstsensor
Het toestel is uitgerust met een sensor ten behoeve van de
vorstbeveiliging. Deze vorstbeveiliging zorgt ervoor dat,
onafhankelijk van de grootte van de luchtstroom, er geen
bevriezingsverschijnselen van de warmtewisselaar kunnen
optreden. Hiertoe is de vorstbeveiliging opgenomen in
de luchtstroom naar buiten. Deze schakelt in als de lucht-
stroom naar buiten een temperatuur heeft lager dan 2°C.
De aangezogen luchtstroom van buiten naar binnen kan
echter een aanzienlijk lagere temperatuur hebben (lager
dan -10° C).