Installatie-instructies
Voordat de werkzaamheden bij ingebruikneming, onderhoud, ombouw en reparatie wor-
den afgesloten, moeten alle gasvoerende onderdelen, van de met de hand dicht te
draaien kraan tot en met de inspuiter van de brander, worden gecontroleerd op lekkage.
Er moet vooral worden gelet op de meetaansluitingen op de gasklep en op de brander.
De controle moet bij een ingeschakelde en bij een uitgeschakelde brander worden uitge-
voerd.
Neem bij het installeren van gasapparatuur de volgende voorschriften in acht:
NEN 1078 en GAVO 1987.
De nationale en regionale bouwverordeningen, de voorschriften voor verwarmingsinstal-
laties en alle voorschriften van het gasbedrijf.
1. Waar moet u vóór de ingebruikneming op letten?
Vermeld bij de bestelling van gasverwarmde apparaten de op de opstellocatie aanwezi-
ge gasfamilie, gasgroep en aansluitdruk.
Plaats van opstelling
Plaats gasverwarmde apparaten niet in één ruimte met reinigingsautomaten waarin oplos-
middelen worden gebruikt die PER of CFK's bevatten. Vrijkomende dampen kunnen bij
verbranding in zoutzuur worden omgezet, waardoor aanzienlijke schade aan het wasgoed
en apparaat kan ontstaan. Bij opstelling in gescheiden ruimtes mag er geen luchtuitwisse-
ling plaatsvinden.
Ruimtes waarin verbrandingssystemen zijn opgesteld, moeten voldoende worden geventi-
leerd. Elk gasverwarmd apparaat moet worden gezien als een verbrandingssysteem (onaf-
hankelijk van de gasstroom).
Bij het ondergronds opstellen van met vloeibaar gas verwarmde apparaten moet de exploi-
tant van de installatie zorgen voor de noodzakelijke voorzieningen voor beluchting en ge-
dwongen ontluchting conform de "Technische regels voor vloeibaar gas" (TRF).
De ventilatie in een ruimte is in orde als er geen onderdruk ontstaat wanneer alle verbran-
dingssystemen voluit branden, ook als de verbrandingsgassen mechanisch worden afge-
zogen. Hierdoor is gewaarborgd dat er een probleemloze verbranding van het gas en een
volledige afvoer van de verbrandingsgassen plaatsvindt.
De be- en ontluchtingsopeningen mogen niet afsluitbaar zijn.
Voordat de werkzaamheden bij ingebruikneming, onderhoud, ombouw en reparatie
worden afgesloten, moeten alle gasvoerende onderdelen, van de met de hand dicht te
draaien kraan tot en met de inspuiter van de brander, worden gecontroleerd op lekkage.
Het gas kan bij lekken ontsnappen.
Er moet vooral worden gelet op de meetaansluitingen op de gasklep.
De controle moet zowel bij een ingeschakelde als bij een uitgeschakelde brander wor-
den uitgevoerd.
10